Makrokosmos

INHOUD:

Inleiding – Op ontdekkingstocht – Fundamenteel en universeel

Mijn eigen bestaan – Conclusie

 

Inleiding

Stichting Levend!leven vestigt onder meer de aandacht op zodanig anders denken, dat wij in staat zijn de kosmos, onze omgevende wereld, de natuur, andere mensen en onszelf als het ware van binnen uit te bekijken. Door dit in praktijk te brengen zal onze visie op het dagelijks bestaan op den duur totaal veranderen. Deze ‘ombuiging’ van het denken is op diverse manieren te benaderen. Eén ervan is het onderzoek -mikrokosmisch of makrokosmisch- naar het wezen, de structuur en werking van al het bestaande.

Een mikrokosmische beschouwing baseert zich op het gedrag van elementaire krachten en deeltjes, waaruit atomen zich hebben gevormd. De makrokosmische benadering gaat uit van het functioneren in de uitgestrekte ruimte. In de praktijk blijkt dat velen steun ondervinden aan een imaginatie, welke begint met het beeld van de allesomvattende kosmos.

Weliswaar kunnen wij niet lichamelijk door de onmetelijke ruimte een reis ondernemen van sterrestelsel naar sterrestelsel. Niets verhindert ons echter om dat wél te doen in de veilige beslotenheid van de eigen gedachten; onze fantasie kan heel ver reiken. Daarbij moedigt Albert Einstein ons aan met de uitspraak: Fantasie is belangrijker dan weten, want weten is begrensd.

Bovendien kunnen we -vooruitlopend op hetgeen hierna volgt en voorlopig gehanteerd als hypothese- ons ervan bewust zijn, dat konstruktieve gedachten niet zomaar onbeduidende fantasiebeelden zijn, maar in hun kern werkelijkheidswaarde hebben. De verreikende betekenis hiervan kent een ieder, die met de beoogde omkering van zijn of haar denken heeft kennis gemaakt.

 

Op ontdekkingstocht

Laten wij ons de allesomvattende kosmos voorstellen als onbegrensde ruimte, waaraan de wetenschap een kromming toekent in minimaal één dimensie buiten de drie ons bekende richtingen. Als vierde dimensie functioneert de factor tijd, die het mogelijk maakt afstanden in de ruimte uit te drukken met behulp van de lichtsnelheid. Tot nu toe nemen de meeste wetenschappers aan, dat dit de limietsnelheid in de kosmos is. Sommige werken echter al met de hypothese, dat gedachtesnelheid de ultieme maatstaf in de ruimte is.

Kwantitatief bezien weten we, dat de ruimte zich ontwikkelde na de ‘Oerknal’ (circa 15 miljard jaar geleden) en miljarden galactische nevels bevat, die zich in het uitdijende heelal voortdurend van elkaar af bewegen. Deze stelsels zijn echter zo ver van elkaar verwijderd, dat we met enige zin voor verhoudingen tegelijk kunnen spreken van een nagenoeg lege ruimte. Want wanneer we alle tastbare materie in de kosmos zouden samenvoegen tot één compacte massa, is deze nog altijd verwaarloosbaar klein in relatie tot de onbegrensde ‘lege’ ruimte.

Voor ons doel nog interessanter is een kwalitatieve beschouwing van hetgeen de uitgestrekte ruimte in feite is. Wat betekent eigenlijk ‘lege ruimte’? Simpel gezegd noemen wij een ruimte ‘leeg’, wanneer we er met onze lichamelijke zintuigen niets in kunnen zien, horen of aanraken. Maar bestaat er eigenlijk iets dat nog beperkter functioneert dan onze lichamelijke zintuigen?

Uiteindelijk tasten wij niet verder dan de aarde, zien wij maar een heel klein stukje (tussen infrarood en ultraviolet) van het grote (lichtgolven-)spectrum en horen wij maar een heel beperkt aantal frequenties (tussen circa 20 en 18.000 Hertz) van een uitgestrekt geluidsgolven-gebied. Alleen in het eerste kwart van hun leven kunnen mensen nog frequenties onderscheiden tot circa 20.000 Hertz. Al met al kunnen we rustig stellen, dat wat leeg lijkt verre van leeg behoeft te zijn.

Voor hen die zich een beeld willen vormen bij het denken over de ‘lege’ ruimte kan een zuiver mathematische benadering uitkomst bieden. Teruggebracht tot de meest elementaire gedachte beschrijft een wiskundige de onbegrensde ruimte als een verzameling van een oneindig aantal direct aansluitende wiskundige punten.

Tegelijk weten we dat elk wiskundig punt (dat zelf zonder afmeting is) het snijpunt is van twee of meer lijnen en dat twee elkaar snijdende lijnen bepalend zijn voor een vlak. Met behulp van andere lijnen buiten dit vlak (maar niet evenwijdig eraan) kunnen we ons zo’n vlak niet alleen eindeloos strak maar ook gebogen voorstellen, gevouwen of golvend, gesloten of doorlaatbaar en andere vlakken snijdend tot elke denkbare ruimtelijke vorm. Dus ook al zien, horen of voelen we zintuiglijk niets: de ruimte kan zeker wel gevuld zijn met allerlei structuren en bewegingen.

Bovendien is bekend, dat alle stelsels in de kosmos zich volgens een min of meer voorspelbare wetmatigheid bewegen. Er is geen sprake van chaos maar van onderlinge inwerking en veelal aan elkaar gerelateerde posities. Dit geldt voor galactische stelsels onderling zowel als voor de miljarden sterrestelsels binnen één spiraalnevel. Alles wijst op ordenende krachten, welke de ‘lege’ ruimte in hun vaste greep hebben.

De gedachtesprong van abstract wiskundig vlak naar een concreet krachtenveld lijkt daarbij niet moeilijk. Laten we -om kort te gaan- aannemen wat de wetenschap ons hierover leert:

de onbegrensde ruimte is één grote krachtenstructuur  van electromagnetische velden, waarin golven van allerlei aard met elkaar interfereren. Dat wil zeggen, dat we leven temidden van energische velden met voortdurende versterking, opheffing of verzwakking van golven.

 

Fundamenteel en universeel

Op dit punt aangekomen is het verhelderend om ons even de beroemde formule van Albert Einstein te herinneren: E=mc2 oftewel: energie en massa kunnen onder bepaalde omstandigheden of inwerkingen in elkaar overgaan. Er bestaat dus in feite geen wezenlijk verschil tussen energische kracht en vaste materie.

Weliswaar wijst c2 (het kwadraat van de lichtsnelheid) op de enorme hoeveelheid energie die nodig is om één eenheid massa te vormen, maar dit doet niets af aan het principe, dat voor onze beschouwing van belang is: energische krachten, de fundamentele principes in de kosmos, zijn de bouwstenen voor alles wat bestaat. Zij vullen niet alleen de ruimte, maar ontwikkelen ook -laten we gemakshalve zeggen door verdichting van energie- alle hemellichamen, alle vaste vormen en alle uitingen van leven.

Aansluitend hierop kunnen we inzien, hoe ergens in de kosmos -waar op een planeet (toevallig of niet) zich passende levensomstandigheden voordoen- de universeel aanwezige energie de kans krijgt zich ook als levensenergie te manifesteren. Een eenheid van energie, welke we energische monade kunnen noemen, wordt zodanig door levenskracht versterkt, dat deze in staat is om aan de omgevende ruimte allerlei atomen te onttrekken, met behulp waarvan er steeds vastere structuren tot stand kunnen komen.

Zo’n monade bouwt zich als het ware eerst een energiekern op, dan een energielichaam en vervolgens het ene fijnstoffelijke lichaam na het andere -geleidelijk dichter en zwaarder- tot er zich uiteindelijk een voor die specifieke planeetomstandigheden levensvatbaar lichaam heeft ontwikkeld. We doen er goed aan om deze redenering niet uitsluitend te betrekken op de aardse omstandigheden en bij begrippen als ‘lichaam’ en ‘leven’ niet alleen te denken aan de ons bekende dierlijke of menselijke levensvormen. ‘Lichaam’ betekent hier niet meer dan uiterlijke bekleding van een energische kern.

Bedoeld is om een algemeen geldend proces te beschrijven. ‘Lichaam’ kan ook staan voor een plantaardige of minerale structuur. ‘Leven’ kan bijvoorbeeld ook een ontwaken van leven betreffen zónder de noodzakelijke aanwezigheid van een ouderpaar, zoals wij dat op aarde kennen. Het is immers aannemelijk, dat onze planeet niet de enige plek in de kosmos is, waarop zich vormen van leven hebben ontwikkeld.

Biologen weten al lang dat de aanwezigheid van licht, water en de zes belangrijkste elementen voor het menselijk lichaam lang niet als enige bepalend zijn voor het ontstaan van hetgeen bij ons bekend is als ‘leven’. Zelfs op aarde bevindt zich al leven, waarbij de genenstructuur deels afwijkende chemische elementen bevat (waaronder het hooggiftige arseen!) of -bijvoorbeeld op de bodem van de oceaan- zonder licht uitkomt. Laat staan wat elders in de ruimte wellicht mogelijk is als ‘lichaam’ en ‘leven’.

 

Mijn eigen bestaan

Hoe lang we ook doorgaan met de beschrijving van algemene processen en denkbare mogelijkheden: er komt een moment waarop wij beseffen, dat uiteraard ook onze eigen aanwezigheid deel uitmaakt van al het bestaande en dus in beginsel energisch van oorsprong is. In de kern van ons wezen zijn wij elk een energische monade met een volstrekt individuele plaats in het universum. Alle wetten van de kosmos zijn in principe ook direct op ons individuele bestaan van toepassing. De natuur is eenvoudig en eenvormig.

Eén van die wetten is de algemeen aanvaarde wet van behoud van energie: de totale in de kosmos aanwezige energie kan uiteindelijk niet verloren gaan. Weliswaar treden er voortdurend talrijke variaties op bij de overgang van de ene in de andere vorm van energie of massa, maar de uiteindelijke som van energie én massa, zo meldt de wetenschap, is een konstante. Dit geldt dus ook voor mijn eigen bestaan.

Het lijkt soms in tegenspraak te zijn met hetgeen wij zien gebeuren tijdens het leven op aarde, bijvoorbeeld bij het verloop van het menselijke leven. Op puur stoffelijk niveau is het duidelijk: een kind wordt geboren, groeit op en wordt volwassen; de mens verwerkelijkt zich, wordt oud en sterft. Gedurende dit hele proces is er continu sprake van het eerder vermelde onttrekken -voornamelijk via lucht, water en voedsel- van allerlei (levens)atomen aan de omgeving.

Na het sterven valt het lichaam weer tot de aanvankelijke elementen uiteen of er gaat (bij verbranding) bovendien een deel als warmte-energie naar de omgeving terug. We zijn vast bereid om dit stoffelijke aspect van ‘behoud van energie’ nog wel te aanvaarden, maar gaat het op niet-materieel niveau net zo?

Hoe zou energie in gedematerialiseerde staat anders moeten reageren dan dezelfde energie in stoffelijke vorm? Het zal duidelijk zijn, dat de natuur altijd en overal identiek functioneert. Of het nu gaat om wording of vernietiging, om harde materie of ijle energie: het proces is steeds vergelijkbaar. De fundamentele bouwstenen en krachten in de natuur zijn immers overal in de ruimte hetzelfde.

Bijgevolg zal na de ‘dood’ van een levend wezen de bezielende energie zich weer geleidelijk terugtrekken door alle ‘lagen’ van verdichting, welke de monade ook passeerde bij het incarnatieproces. Dit gebeurt nu uiteraard in tegengestelde ‘richting’, dus door steeds meer levensatomen in de steeds ijler wordende omgeving te verliezen. Sommigen omschrijven het ook wel als het achterlaten van steeds ijlere ‘lichamen’ of ‘bekledingen’ (die later geleidelijk uiteen vallen) in de daarbij behorende velden. Wat uiteindelijk onaangetast overblijft is de zuiver energische monadische essentie.

Op vergelijkbare wijze komen en gaan andere ruimtelijke structuren, planeten of sterrestelsels: energische kracht trekt atomen aan en vormt gassen, vloeiende massa’s en steeds vastere lichamen volgens de onderliggende codes van die kracht. Onder inwerking van andere krachtvelden kunnen dan verschillende lichamen op elkaar inwerken, kunnen massa’s elkaar beïnvloeden, samenvloeien of op elkaar botsen. Dit kan nieuwe structuren tot gevolg hebben of er volgt vernietiging, ontbinding en terugtrekking. Het uitdijende heelal is één levend organisme, dat geen moment gelijk en geen moment in ruste is.

Levensenergie uit zich dus in wezen niet anders dan elke andere vorm van energie in de ruimte. Een energische monade die op een planeet tot levend wezen wordt, verschilt in principe niet van een andere energie-impuls die elders in de kosmos tot uitdrukking komt, hetzij op een andere planeet, in een ander sterrestelsel, binnen een andere galaxie of waar in de ruimte dan ook. Alleen de vorm kan verschillen.

Deze gedachte vindt steun in de eerder aangehaalde oerknaltheorie. Volgens de meest aanvaarde hypothese ging het hierbij om het exploderen van een zogenoemd ‘zwart gat’. Dit is een enorme concentratie van materie, waarin de naar binnen werkende aantrekkingskrachten zo groot zijn geworden dat er zelfs geen licht meer naar buiten treedt.

De explosie hiervan zorgde in één flits voor de totale hoeveelheid energie, welke onze kosmos vanaf het begin heeft gevormd en vervolgens onafgebroken bleef en blijft vormen. Wie deze energie ervaart als de altijd in alles aanwezige stuwende kracht kan spreken van ‘oerenergie’ en tegelijk bedenken, dat dit ook die stuwende energie is, welke elk van ons in wezen is en ons het dagelijks leven doet leven.

 

Conclusie

Een laatste stap die we nu binnen dit kader kunnen nemen is het overdenken van een hypothese, die steeds meer moderne wetenschappers als onontkoombaar beschouwen. Dit is de stelling dat onze levensenergie -in feite ons diepste wezen- niets meer (maar ook niets minder!) is dan ons individuele bewustzijn.

Zoals de energische monade in zijn kern identiek is aan (en deel is van) de universele kosmische energie, zo is elke vonk van individueel bewustzijn fundamenteel identiek aan (en ingebed binnen) een universeel kosmisch bewustzijn. Uiteindelijk zijn het (bijna!) twee omschrijvingen voor het zelfde.

Een logisch gevolg van de oerknal is dus de natuurlijke verbondenheid tussen alle vonken van individueel bewustzijn in de ruimte, die als zodanig elk identiek deel hebben aan het totale kosmische gebeuren.

Monadische levensimpulsen welke -zoals besproken- in beginsel niet anders zijn dan elk ander energisch centrum, blijken hun oorsprong te hebben in een alle-leven-sturend ‘levensbeginsel’ en zich als eenheid van bewustzijn uit te drukken binnen het universele kosmische bewustzijn. Zo’n levensimpuls ben ook ik. Sommige wetenschappers vatten de bewustzijnsvelden samen onder de term nonlokaal bewustzijn.

Op de vraag ‘Wat ben ik?’ past nu niet meer een antwoord als ‘Voorheen totaal niets, nu alleen mijn stoffelijk lichaam en na het aardse sterven weer totaal niets’. Duidelijk is, dat deze visie eenvoudig niet strookt met talrijke wetenschappelijke ontdekkingen in de 20ste eeuw. En dan te weten dat er in dit betoog nog maar drie van die theoriën aan de orde kwamen: 1) de oerknalhypothese, 2) het behoud van energie en 3) de gelijke identiteit van energie en massa.

Veeleer past de puzzle wél in elkaar, wanneer we begrijpen dat elk van ons -en natuurlijk elke andere vorm van leven- in wezen bewustzijn is. Zo was het onze onvernietigbare individuele bewustzijnsenergie die na de conceptie -via het aantrekken van materie (onder invloed van een stuwend levensbeginsel)- ons lichaam kon vormen.

Na mijn aardse sterven zal alle niet meer benodigde materie weer achterblijven in de gebieden, waarop de frequentie van deze materie (vergelijk de ‘dichtheid’) is afgestemd. Ik zal als monadisch bewustzijn worden teruggetrokken ‘in de richting’ vanwaar ik kwam en verblijven in de velden waarmee mijn monadische energie interfereert. Vanuit dit besef kan ik niet anders dan mijn totale zijn (waarvan mijn verblijf op aarde een tijdelijk deel uitmaakt), als puur energisch of spiritueel bestaan begrijpen.

Ik kan nu onmogelijk meer vanuit de gematerialiseerde omgeving denken, maar ken of herken mijzelf als energische monade van binnen uit. Evenzo beschouw ik anderen en alles in de wereld om me heen in de eerste plaats als een innerlijke werkelijkheid en neem vervolgens natuurlijk ook -voor zover aanwezig- de uiterlijke vormen waar.

Vanaf het moment dat ik deze volgorde begrijp, heb ik een begin gemaakt met het anders gericht denken. Ik kan nu proberen dit fundament te gaan verstevigen. Door het ’tere stekje’ dagelijks te begieten kan ik het zien ontwikkelen tot een ‘levensvatbare plant’. Eigenlijk is er niet meer nodig dan dagelijks mijn ‘anders denken’ bewust te zijn. En natuurlijk zal het effect groter zijn naarmate ik meer minuten, meer momenten of meer uren per dag daaraan kan besteden.