Stichting Levend!leven is in 2010 opgericht met het doel een bijdrage te leveren aan de verlichting van het leven van een maximaal aantal mensen. De werkwijze van de stichting is hen, die daarvoor enigszins open staan, te herinneren aan een uitdagende manier, waarop zij het dagelijks bestaan kunnen benaderen. Daarbij gaat het in beginsel om de kijkrichting, waarlangs iemand alles wat bestaat kan waarnemen. De Duitse vertaling van de website volgde in 2015.
‘Onze kijkrichting veranderen’ klinkt uiterst eenvoudig en lijkt goed mogelijk. Want we vinden onszelf over het algemeen best in staat om de dingen van allerlei kanten te bekijken en om begrip te hebben voor andermans visie. Wat is er tegen om ons desnoods een beetje in te spannen en ons een andere invalshoek eigen te maken?
Helaas gaat deze redenering wel erg kort door de bocht. Voor verreweg de meeste mensen blijkt het hier bedoelde ‘kijken met andere ogen’ en met name het ‘kijken in tegengestelde richting’ bijzonder moeilijk.
Dat is ook niet zo vreemd, want het is bepaald niet vanzelfsprekend, dat een mens de gedurende jaren vastgegroeide patronen weet los te wrikken, deze achter zich laat, zich kan openen voor iets geheel nieuws en zich uiteindelijk vereenzelvigt met een niet eerder gekende denkwijze.
Toch is dit zonder speciale hulpmiddelen of voorzieningen in principe mogelijk. Het uitzicht staat voor elk mens open, maar is in den regel natuurlijk niet één-twee-drie bereikbaar. Zoals zo veel andere werken ontrolt ook deze weg zich niet vanzelf, maar behoeft de nodige aandacht en zelfdiscipline.
Overigens is er al een belangrijke stap gezet, zodra iemand begrijpt waarom het gaat en werkelijk geïnteresseerd is in zo’n verandering. Het open staan voor anders denken is het begin van de weg en draaipunt voor de andere kijkrichting. Het proces dat volgt kan zo lang duren als iemand wil; de daartoe geleverde inspanning loont zich uiteindelijk altijd.
De kern waarom het gaat is deze: ik kán mij losmaken van onbewuste gewoonten en een vastgeroeste manier van denken. Ik kán de mij omringende wereld op een vernieuwde, oorspronkelijke manier met vol bewustzijn beschouwen. Wanneer ik hierin slaag, heb ik de weg geopend naar een voller, rijker en intenser doorleefd bestaan.
Ik leef dan niet meer alleen met de buitenkant van alle dingen en het uiterlijk van levende wezens.
Ik ga dan ook meer en meer genieten van de innerlijk aanwezige rijkdommen aan oorzaken, potenties en bedoelingen van alles om me heen.
Wakker leef je leuker
Het proces is te vergelijken met een soort ontwaken uit een sluimertoestand. Deze sluimertoestand duurt voort zolang ik mij -zonder er bij stil te staan- laat voortdrijven door allerlei ingewortelde gewoonten en automatische handelingen. Is het vreemd dat ik bijgevolg eerder tegen de situaties in mijn leven aan bots dan dat ik ze in de hand heb? Zolang ik gewend ben alleen met de uiterlijke vormen om te gaan, is het niet verwonderlijk, dat ik keer op keer verrast word door hetgeen binnen of achter die gevels verborgen blijft. Immers:
Alles wat bestaat kunnen we op twee manieren bekijken. Alle gebeurtenissen, dingen, dieren en mensen hebben niet alleen hun uiterlijke, direct waarneembare verschijning. Zij hebben ook hun innerlijke structuur, welke zich in het algemeen minder vanzelfsprekend, minder direct aan ons kenbaar maakt.
Minder direct is echter niet tegelijk minder essentieel. Integendeel: in wezen bestaat alles in de eerste plaats juist op grond van de eigen innerlijke karakteristiek en heeft het in tweede instantie ook een uiterlijke vorm.
De kern van iets of de ziel van een wezen is er eerst en de uiterlijke vorm, de uitdrukking van de binnenstructuur, is secundair. Dit betekent niet, dat die vorm minder belangrijk is. Secundair betekent alleen, dat het een uiting, een gevolg is; het is als het ware een product van het primaire.
Mijn benadering van de wereld om mij heen of `kijkrichting´ volgt uit het feit, welke van de twee -de binnenstructuur of de buitenvorm- ik als subjectief waarnemer het belangrijkst vind. Wat voor mij het belangrijkste is neem ik als eerste waar. Beschouw ik de dingen om me heen van buiten naar binnen of van binnen naar buiten?
Een gebeurtenis heeft altijd een onderliggend gebeuren: iets wat eraan vooraf ging, een samenkomen van voorvallen, een onafwendbaar of juist nog te beïnvloeden voorafgaand feit. Een gevolg kan er alleen zijn na de oorzaak ervan.
Een voorwerp draagt altijd het ontstaansverhaal in zich. Het werd uitgedacht, ontworpen en gefabriceerd. Het is door een scheppingsproces, een vormingsgeschiedenis dan wel geheel automatisch geworden tot wat het nu is. Heeft het een elementaire structuur dan is er minstens sprake van een voorafgaande evolutionaire ontwikkeling.
Een plant manifesteert zich door het biologische ritme dat overal in de natuur tot uitdrukking komt, door unieke verborgen eigenschappen en de direct waarneembare variaties van elke overkoepelende soort en specifieke familie.
Een dier kenmerkt zich in de eerste plaats door de groepseigen karakteristieken, door erfelijk verkregen eigenschappen, instinctmatige neigingen, typische vaardigheden en een soms min of meer ontwikkeld leervermogen.
Een mens onderscheidt zich op identieke wijze en beschikt bovendien over een deels onbewuste dan wel meer bewuste verbinding met het allesomvattende universele bewustzijn.
Wat men ook beschouwt: alles bestaat eerst uit een kwalitatief binnenste, dat aanvankelijk voor de oppervlakkige waarnemer verborgen is en vertoont zich vervolgens in een kwantitatieve vorm. Echter: de wereld van die vormen -direct zichtbaar, hoorbaar en voelbaar voor onze zintuigen- noemen we meestal de ‘werkelijkheid’.
Precies op dat punt helpen we onszelf de mist in. Is dit wel de enige ‘werkelijkheid’? De zichtbare wereld is toch alleen maar de uitdrukking van het wezenlijke in of achter alle dingen? Wat betekent het voor mij, wanneer ik de onderliggende structuur in of achter alles voor ‘primaire werkelijkheid’ zou houden? In dat geval ‘kijk’ ik met een geestelijk oog en mijn ‘kijkrichting’ heeft zich gedraaid. Daarbij mag ik de zo vertrouwde uiterlijke wereld voorlopig gerust nog ‘secundaire werkelijkheid’ blijven noemen.
InleidingOver de titel – Verdieping en verheffing – Wakker leef je leuker –
-Eigentijds onderzoek
Systemen 1) HET OOSTEN:Confucianisme – Hindoeïsme – Boeddhisme
2) GODSDIENSTEN: Jodendom – Christendom – Islam – Soefisme
3) HET WESTEN:Humanisme – Theosofie – Gnosis
Samenvatting Conclusie – Toch een dilemma? – Praktijk
Inleiding
Over de titel
‘Religie’ komt van het latijnse ‘re-ligare’, dat staat voor ‘weer verbinden’ ‘opnieuw bevestigen’. In feite wijst dit op de mogelijkheden in de mens om de aansluiting terug te vinden met zijn oorsprong: zich dus weer trachten te verbinden met de kosmische Bron, van waaruit hij zich oorspronkelijk ontwikkelde. Anderzijds betekent het latijnse ‘religio’ zoveel als ‘voorzichtige omgang’, (iets) ‘behoedzaam behandelen’. We kunnen aannemen dat dit verband houdt met de zorgvuldige wijze, waarop de mensen in vroegere culturen moesten omgaan met allerlei geboden en verbodsbepalingen. De samenleving was doordrongen van talrijke rituele gebruiken, die velen later te gemakkelijk betitelden als bijgeloof. Kortom: omzichtigheid was wet in de praktijk van het dagelijks leven.
Al heeft ‘religie’ in ons taalgebruik vrijwel dezelfde betekenis gekregen als ‘godsdienst’, het werkelijke bereik van het woord is veel ruimer. Stichting Levend!leven gebruikt ‘religie’ hier in de oorspronkelijke betekenis: (conform de omschrijving hierboven) als omvattend begrip voor alle stelsels en godsdiensten, die zich nauwkeurig richten op de subtiele toegang tot de innerlijke wereld van de mens. Overeenkomstig deze definitie is een religieus mens dus een leerling op het verlichte pad van zelfonderzoek, op ontdekkingsreis naar zijn of haar ware Zelf door inkeer via de innerlijke dimensie en ontwikkeling van het bewustzijn, op zoek naar zijn of haar oorspronkelijke Thuis.
Verdieping en verheffing
Dit hoofdstuk staat in het teken van een geweldige paradox: het zou namelijk kunnen lijken, alsof de bekende wijsgerige- en godsdienstige stelsels maximale aandacht verdienen; maar dit is juist níet de bedoeling van hetgeen hieronder volgt! Weliswaar kijken we belangstellend naar een aantal bekende kennis- en geloofsystemen, maar we interesseren ons niet zo voor de afzonderlijke verhalen ervan. We willen alleen de algemene gemeenschappelijke basis vinden, welke aan alle ten grondslag ligt. Zo ontsluieren we de enige universele Religie. Hiertoe beschouwen wij eerst een prachtig vermogen, dat alle mensen weliswaar ter beschikking staat, maar dat lang niet door allen wordt onderkend, laat staan gebruikt.
Het gaat ons dus niet om de uiteenlopende inhoud en onderlinge verschillen van elk religieus systeem, maar juist om hetgeen alle stelsels bindt: het waarom van vele in het leven geroepen systemen. Dan blijkt het verhelderend te zijn om ook het fenomeen godsdienst te bekijken, niet de een of andere godsdienst maar de ene én de andere.Toch zullen lezers denken: hoe kan ik me nu in iets verdiepen en me tegelijk niet interesseren voor de inhoud ervan? Hier is sprake van iets dat we vaker zien gebeuren: op het eerste gezicht tegengestelde beweringen of feiten blijken bij nader inzien helemaal niet zo strijdig te zijn. Zij kunnen bijna altijd zelfs heel goed naast elkaar bestaan. Hoe kan dat?
In den regel komt dit louter door de invalshoek, van waaruit we iets bekijken. Vaak is het niets anders dan wél-of-níet in bepaalde vakjes ‘blijven hangen’. Dit kunnen we voorkomen door ons denken steeds open te houden voor het ‘naast hogere’ niveau: het begripsniveau waarop het onderscheid tussen twee tegengestelden weg valt. Bijvoorbeeld: Wat zwart is kan niet tegelijk wit zijn; zwart en wit zijn min of meer tegengestelden. Maar ‘naast hoger’ bezien zijn beide kleurloos en niet meer strijdig. Of: rood verschilt van groen, blauw en geel. Toch behoren ze ‘ergens’ bij elkaar: vanuit de invalshoek kleur bezien vormen ze één familie. Zelfs kleurloos en kleurrijk worden b.v. in het begrip ‘decoratie’ weer herenigd.
Nog een voorbeeld: Wat hard klinkt kan niet tegelijk zacht klinken; beide zijn absoluut strijdig. Doen we echter even een simpele stap buiten het vakje ‘hard/zacht’, dan heft de tegenstelling zich op: onder geluid vangen we in volle harmonie alle denkbare decibelniveaus. Maar wacht even: kleur en geluid kunnen toch werkelijk nooit iets met elkaar hebben!? Dat valt te bezien. Weliswaar is een oogarts, opticien of schilder totaal anders geschoold dan een kno-arts, audicien of muzikant. Toch werken allen ‘ergens’ onder één gemeenschappelijke noemer: zij bewaken, steunen of strelen onze zintuigen. Kortom: het verschil tussen kleur en geluid valt weg zodra we over zintuigen spreken in plaats van over oog en oor.
Het zal duidelijk zijn, dat we op deze wijze met talloze voorbeelden zouden kunnen doorgaan. Wat is nu de bedoeling? Hiermee wordt de aandacht gevestigd op de zo belangrijke mogelijkheid, dat de mens kan overzien en verenigen wat eerst onverenigbaar lijkt. Het menselijk denken kan zich verheffen tot steeds hogere begripniveaus en daarmee steeds meer tegenstellingen teniet doen. Vaak kunnen we langs deze weg bijvoorbeeld de zin van iets ontdekken, zelfs wanneer we aanvankelijk meenden dat het absurd of zinloos is. Zouden we dit vermogen meer bewust toepassen in de dagelijkse praktijk van het leven, dan behoren conflicten door misverstand, meningsverschillen, wanbegrip en onvrede meer en meer tot het verleden.
Door het wegwerken van tegenstellingen kunnen we dus bronnen van onvrede opruimen. Dat is een belangrijk aspect van verheffen, maar het belangrijkste volgt nog. We kunnen nu namelijk ook één der meest essentiële schijnbare ’tegenstellingen’ onder ogen zien, te weten: de ontdekking dat tegenstellingen in de uiterlijke wereld duidelijk wél bestaan, maar binnen de innerlijke werkelijkheid eigenlijk helemaal níet! Het is van groot belang ons ervan bewust te zijn, dat tegenstellingen alleen maar ten tonele verschenen opdat wij op deze planeet met elkaar kunnen communiceren. Zonder contrasten zouden wij in deze tastbare wereld nauwelijks iets aan elkaar kunnen duidelijk maken.
We hebben hier op aarde eenvoudigweg de verschillen nodig om het een van het ander te onderscheiden. Zuiver uiterlijk blijft de diversiteit dus bestaan, maar zodra ons denken niet meer uitsluitend gericht is op de stoffelijke omgeving, verliezen de tegenstellingen steeds meer aan betekenis. Dit geldt ook andersom: Door het bewust achter ons laten van tegenstellingen helpen we onszelf uitstekend op weg in de richting van het ‘naast hogere niveau’. Oftewel: het helpt mij me in mijzelf (dus richting ‘Zelf’) te verdiepen. In principe kan elke mens dit verwerkelijken door zich in gedachten trachten te verheffen en omstandigheden te overzien. Het klinkt paradoxaal, maar de goede verstaander vat de betekenis: verheffing in mijn denken leidt tot verdieping in mijzelf.
Wakker leef je leuker
Een dergelijke slogan van de stichting Levend!leven wordt na deze inleiding meer begrijpelijk. Natuurlijk wordt het dagelijks leven aangenamer, indien we -dankzij die bewustzijnsoefening- meer alert worden, de meeste ruzies weten uit te bannen en door het overzien van situaties veel onheil kunnen voorkomen. De aanbevolen methode is -naast het ‘van binnen uit bekijken’ van alles om ons heen (zie bij andere invalshoeken)- het hier bedoelde zoeken naar de ‘gemeenschappelijke noemer‘.
Presenteert de stichting Levend!leven hiermee nu twee verschillende oefeningen? Ja en neen! Inderdaad staan hierboven twee facetten vermeld, waarmee iemand zijn of haar bewustzijn helpt ontwikkelen. Tegelijk echter kunnen we ook híerop onze poging loslaten om het gemeenschappelijke principe achter beide te ontdekken, t.w.: Door de dingen ‘van binnen uit’ te benaderen verlaat ons denken in elk geval alvast de stoffelijke omgeving. Wanneer we ons vervolgens langs deze dimensie verder verheffen naar steeds hogere ‘overlappende’ en ‘verbindende’ niveaus, vallen beide facetten in elkaars verlengde. Het diep in onszelf duiken en daarmee ‘omhoog trekken’ van het overzichtsniveau ontpopt zich dan als de ultieme bewustzijnsoefening!
Indien we daarbij tegelijk beseffen, dat deze innerlijke dimensie -in de meest positieve zin- een ‘weg zonder einde’ is, ontdekken we de ontzagwekkende belofte, welke hierachter schuil gaat. Stel dat zich steeds weer opnieuw een hoger niveau kenbaar maakt, dat twee of meer niveaus eronder in één begrip blijkt te verenigen. Waartoe zou dit leiden? Zodra we deze ‘verdiepende beweging’ tot in uiterste consequentie doordenken kunnen we niet anders dan uiteindelijk erkennen, dat alles tenslotte onder één alles omvattende noemer te brengen is. We ontsluieren dan bijna de waarheid achter de bekende mystieke uitspraken: ‘het Ene is in alles’ en ‘alles is in het Ene’. Maar ook ikzelf besta, dus ‘ik ben’ en dan geldt evenzo: ‘ik ben in alles‘ en ‘alles is in mij‘.
Eigentijds onderzoek
Die ‘verdiepende beweging’, het in mijzelf duiken langs de innerlijke dimensie, is in essentie ook het streven van de meeste levensleringen en godsdiensten. In principe is er niets mis met religies. Waarom keren dan toch meer en meer mensen zich hiervan af? Sinds het midden van de twintigste eeuw zien we de kerken steeds leger worden, voor andere functies gebruikt en zelfs afgebroken worden. Het is niet verkeerd om -alvorens religieuze stelsels los te laten- eerst goed te kijken naar wát men eigenlijk verlaat. Want in beginsel blijken vrijwel alle bekende systemen min of meer op het zelfde te wijzen als waarop de stichting Levend!leven zich richt. Wat hapert er dan?
Vele stelsels ontstonden in tijdsgewrichten, waarin niet of nauwelijks sprake was van een toereikend menselijk bewustzijn om zelfstandig het mysterie van het leven te doorvorsen. Voor verreweg de meeste mensen was de steun van geestelijke leiders, symbolentaal en beeldverhalen eeuwen lang nodig om de abstracte materie enigszins toegankelijk te maken. Al lang voor onze jaartelling ontstonden om deze reden enerzijds de ‘verhalen voor het volk’ en anderzijds de geheime scholen voor zeer beperkte kringen van ‘ingewijden’. Bovendien speelde lange tijd de greep, die de kerk daarmee op het volk had, een heel belangrijke rol.
Waarschijnlijk zo lang de mensen kunnen denken en voelen hebben velen de behoefte gehad om ten minste íets te kunnen begrijpen van het grote mysterie ‘leven’. Vermoedelijk ging deze drang ook altijd samen met het vage besef, dat het een zoeken betreft naar een weten, dat nooit tot in alle diepten kenbaar zal zijn. Wat niet kenbaar is, kan echter tot op zekere hoogte wél voelbaar zijn. Het is ten dele zeker enigszins te omschrijven en een klein stukje hiervan is misschien zelfs wérkelijk aantoonbaar. Bovendien: zodra iets zich niet meer in heldere woorden laat uitdrukken, kunnen we ons vaak nog behelpen met beeldspraken, allegorische voorstellingen en karakteristieke symbolen.
Iets dat we niet kunnen weten leent zich er overigens voor om het dan maar te geloven. Dit betekent echter -sinds de westerse evolutie in de twintigste eeuw- voor velen in toenemende mate een obstakel. Het ‘blind’ volgen van welk filosofisch stelsel of welke godsdienst dan ook vindt voortdurend minder aanhang. Tegelijk blijven velen onder ons onverminderd bereid tot een zoektocht naar de essentie van het leven. Niet alleen voelen ze dat dit zinvol is; zij hebben ook veel meer ‘ruimte’ ervoor dan de meeste mensen in voorgaande eeuwen. Die misten immers de geestelijke bagage én de tijd om over bewustzijnsontwikkeling na te denken, laat staan er iets aan te doen.
Dit ‘sommigen-wél en velen-níet’ komt ook even aan de orde in de inleiding van ‘Basisvragen’. Hoofdzakelijk de beter geschoolden en beter gesitueerden waren vroeger in de gelegenheid zich ermee bezig te houden. Maar zodra enkelen van hen zich ernstig inspanden, stuitten zij al snel op weerstand van kerkelijke leiders en de beperkte steun vanuit wetenschappelijke hoek. Dit ziet er heden ten dage geheel anders uit. Weliswaar zijn de meeste wetenschappers nog steeds uiterst terughoudend, maar er is ondertussen al veel wetenschappelijk ‘benoemd’ én (heel belangrijk!) voor iedereen toegankelijk. Precies dit opent nu in onze eeuw alle poorten voor een serieuze zoektocht.
Bij voorkeur richt een hedendaagse onderzoeker zich bewust op puur wetenschappelijk ontrafelde fragmenten om deze vervolgens tot een eigen beeld samen te voegen. Dit vraagt meer inspanning dan het blind volgen van kant en klare verhalen. Maar aan het einde lokt een grote voldoening. Talrijke bronnen en mogelijkheden blijken ons ten dienste te staan om ons tijdens onze ontdekkingstocht te begeleiden. Stichting Levend!leven reikt hierbij graag de helpende hand.
HET OOSTEN
Confucianisme
Het Confucianisme ontstond vóór onze jaartelling in het oude China. Het is één van die stelsels, die zónder een gepersonificeerde God een heel duidelijke leidraad voor de mensen verschafte met betrekking tot het alledaagse bestaan. De grote wijsgeer Confucius (551-479 v.Chr.) verwerkte talrijke praktische levenslessen voor iedereen in zijn beschrijvingen van de ‘Li’, een soort zedelijke wet. Hierin kwamen vrijwel alle belangrijke thema’s aan de orde, zowel van het kosmische gebeuren als van het dagelijks leven op aarde. De ‘Li’ biedt een stelsel van normen, die aan alle dingen ten grondslag liggen.
Deze ‘oerwet’ is -anders dan in sommige godsdiensten- níet bedoeld als een kant en klaar beeld met een begin van de kosmos, een gegeven goddelijk plan en een na te streven groot doel. De ‘Li’ biedt de mensen veeleer een heel stuk eigen keuze en vrijheid van handelen. De simpele boodschap luidt: ‘Wees mens’. De ‘Li’ vraagt ieder om alles te accepteren, zoals het op de mens afkomt en binnen dit kader te proberen een goed mens te zijn, zich voortdurend ‘onderweg’ wetend en ons leven eerder als vrije keuze te aanvaarden dan als opgelegde taak met een vooraf gesteld doel. Elke mens is hierin weliswaar nooit ‘af’, maar is wél vrij en wordt uitgedaagd om de juiste ’tao’ (weg) te vinden. Er is dus geen sprake van goddelijke openbaring, zoals in de westerse theologie.
De mens vindt zijn ‘weg’ door steeds te streven naar het verwezenlijken van de bekende deugden, zoals liefde, rechtvaardigheid, goede zeden, wijsheid en vertrouwen. Door dit consequent te beoefenen zal er op den duur een geheel nieuwe overtuiging ontwaken. De mens ontdekt zichzelf als vernieuwd. Er zal een soort ‘weten’ ontstaan, dat het goede herkent in de mens zélf én in de kosmos. De lezer zal hier grote overeenkomst ontdekken met de mystieke zaligmakende belofte in de westerse godsdienst. Wie dit diepe ‘weten’ in zichzelf heeft bereikt, aldus de ‘Li’, zal dit naar buiten afstralen als iets koninklijks, omdat het een alles integrerend weten is (alles in één!).
Confucius was de belangrijkste ‘wijsheidsleraar’ van het Chinese Humanisme, dat zich via meerdere leraren ontwikkelde vanaf de zesde eeuw v.Chr. Het betekende de overgang van een magisch-religieus naar een rationeel tijdperk, waarin de mens centraal komt te staan. Daarbij was een vijftal ‘grondrelaties’ bepalend voor de intermenselijke betrekkingen: baas-knecht, vader-zoon, oudere broer-jongere broer, echtgenoot-echtgenote en vriend(in)-vriend(in). Menselijkheid was het allerbelangrijkste. Wie zijn gedrag niet hierop afstemde heette per definitie onmenselijk: een derde optie was er niet. In het mens-zijn ging het om zaken als plichtvervulling, zich aanpassen, weten wat het juiste is, tolerantie, eerbied voor de ander en het gehoorzamen aan plichten (ook kinderen).
‘Kijk hoe de voorouders het deden en leer daarvan’: voorbeelden uit het verleden dienen om zichzelf te spiegelen en zo zichzelf te vinden. Ook riten en ceremoniën kunnen daarbij zinvol zijn. Zij helpen op te wekken wat diep in de mens leeft, namelijk: het ontsluieren van het alles omvattende Beginsel. Voor Confucius was opvoeding een belangrijk thema: niet als dwang van buiten af, maar als steun tot het zelfstandig worden. ‘Wie zichzelf niet kan helpen, kan ik ook niet helpen’. De boodschap van Confucius klinkt vaak heel eenvoudig: alledaags maar tegelijk hoog verheven. Zo is het ook werkelijk: hoogste levenskunst kan besloten zijn in gewone dagelijkse dingen.
Hindoeïsme
Het Hindoeïsme is bekend vanuit Centraal-Azië en biedt -in allerlei variaties- eveneens een ‘levensleer’ zónder gebruik te maken van een tot persoon gedegradeerde God. Doel van alle Hindoe-leringen is de uiteindelijke volmaking van de mens na vele wedergeboorten op aarde. De mens is een evoluerend geestelijk wezen. Hij kan intuïtief weten, dat hij níet in de eerste plaats de lichamelijke levensvorm is, omdat deze vergankelijk (sterfelijk) is. Zijn lichaam is -als tijdelijk voertuig- een instrument van het Zelf, het bewuste wezen dat hij is. Dank zij dit voertuig kan de mens in de aardse omgeving van de grove materie allerlei ervaringen opdoen en steeds subtielere levenslessen leren.
De volmaking is eigenlijk een terugkeer naar de Bron, van waaruit alles wat bestaat is voortgekomen. Er is namelijk één universeel Beginsel, dat ten grondslag ligt aan alles, dus ook aan alle levensvormen. Het vormt niet alleen de ‘Ene Grondslag’, maar het is ook -als geestelijke Kern- altijd in alles aanwezig. Het is zelfs de Essentie van elk atoom in de kosmos, van elk deeltje in de atoomkern, van elke quant. Moksha (de volmaking) is dus in wezen hereniging: eenwording met het Allerhoogste. De evolutie is als een spiraal: er heeft tenslotte hereniging plaats maar op een veel hoger niveau.
Alles wat bestaat is onderhevig aan een voortdurend scheppingsproces. Niets is ooit ‘af’. Elke handeling en elke gebeurtenis zorgt weer voor nieuwe handelingen en gebeurtenissen. Dit onophoudelijk zelf-scheppende is Karma. De totale kosmos is gevuld met ‘Jivatma’ (geest); dus ook elke vorm daarin: inclusief alle mineralen, planten, dieren en mensen. De schepping ontstond vanuit de ‘Opperste Brahman’, de oorzaakloze Oorzaak die geest-stof is (níet geest én stof!). Geest en stof zijn één. Dit betekent dat kracht (bijvoorbeeld de wil) en wezenlijke vorm evenzo onafscheidelijk zijn. Gedachten (gedachtekrachten) bestaan dus even werkelijk als al het tastbaar gevormde.
Karma (werking) is de grondwet van de natuur en geldt vooral voor de scheppende denk-kracht. Zoals de mens ‘in zijn hart’ denkt, zo realiseert hij zichzelf en zijn eigen wereld, dát wordt hij en zó zal zijn wereld zijn! Potentiëel was en is alles al -als kiem- innerlijk aanwezig. Door evolutie wordt steeds meer verwerkelijkt. Zo heeft ook Purusha (het innerlijke Zelf van de mens) altijd bestaan. Potentiëel was en is alles al in het Zelf aanwezig, universeel en volmaakt. Gedurende zijn ontwikkeling voegt de mens in feite niets toe, maar ontsluiert slechts zijn tot nu toe verborgen mogelijkheden.
Essentiëel is de vanzelfsprekende noodzaak om steeds weer een nieuw lichaam te vormen teneinde de individuele evolutie te kunnen voortzetten. Dit geldt voor elke geest-eenheid, dus ook voor de entiteit, die een mens in zich-Zelf is. De uiteindelijke vervolmaking heeft plaats door het verenigen van alles-wat-is. Dit herenigen heeft natuurlijk in de geest plaats, want alles bestaat immers in eerste instantie innerlijk. Verenigen = yoga. De eerste yoga-oefening grijpt dan ook in de geest aan via de beteugeling van het denken. Dit mag niet -zoals nog vaak gebeurt- met de mens op de loop gaan, maar deze moet zijn denken kalmeren om het als gereedschap te leren beheersen en gebruiken.
Boeddhisme
Het Boeddhisme is de leer van Siddhartha Gautama (563-483 v.Chr.), de voornaamste van alle boeddha’s (de ‘verlichten’). Boeddha is volgens de Indische traditie de naam voor mensen, die door het bereiken van volledige kennis het (evolutie)stadium van volmaaktheid bereikt hebben en ‘verlicht’ worden. Na vele jaren van afzondering, beproevingen en onderzoek keerde Gautama als verlichte uit zijn eenzaamheid terug en stelde een gids samen ten dienste van de medemens. Aan de hand van deze gids kan de mens in zichzelf antwoorden zoeken op vragen als: ‘Waarom leef ik?’ en ‘Wat betekent het leven voor mij?’ Gautama wordt sindsdien vereerd als de Grote Gids.
Leven op zichzelf of het leven van elk wezen -dus evenzo het leven van een mens- is neutraal en universeel. Het is een verschijnsel zonder enige tegenstelling: niet mooi of lelijk, niet fijn of naar, niet gunstig of ongunstig, niet aantrekkelijk of vervelend. De verschillende toestanden, waarin het leven zich aan ons voordoet zijn slechts variaties-in-vorm van het eeuwig zelfde. Alleen wijzélf maken de onderscheidingen! Zo hebben de mensen bijvoorbeeld een tijdsindeling nodig (verleden-heden-toekomst) om de gebeurtenissen in het leven een plaats te kunnen geven. De mens heeft tegenstellingen in het leven geroepen om over het leven te kunnen oordelen en zijn gedachten te ordenen. Doet hij iets goed of pakt hij het verkeerd aan, is iets zinvol en belangrijk of juist niet?
Met ons begrip ‘geboorte’ begint een andere levensvorm: leven krijgt nu ook een stoffelijke gestalte. Met het ‘sterven’ valt het stoffelijke gedeelte weer weg: de levensvorm verandert opnieuw. ‘Dood’ is geboorte in een volgende levensfase. Gautama vergeleek dit met ‘onze’ zonsopgang en -ondergang. Wie in gedachten mee gaat met de zon, die zelf niet wezenlijk verandert, beleeft eenvoudig geen opgang en ondergang. De mens moet ontdekken, dat hij (veel) meer is dan zijn uiterlijke verschijning. Hij is een eeuwige monade (eenheid) van geest-stof (níet geest én stof!). Geest en stof zijn één.
Naarmate wij ons de gedachte meer eigen kunnen maken, dat de mens zo’n eenheid is en niet alleen zijn stoffelijke verschijning, komen we dichter bij ons werkelijke Zelf. Dit is het altijd verder gaande leven, dat zich van binnen naar buiten uitdrukt. Zo lang een mens vasthoudt aan uitsluitend zijn lichamelijke bestaan, moet hij steeds weer de zogenaamde ‘andere kant’ beleven: die van de dood. Want geboren en gestorven wordt er voortdurend. Dát kunnen we niet ontlopen. Die ‘andere kant’ valt echter gevoelsmatig weg voor de mens, die een eenheid van denken (in de geest) en beleven (in de stof) heeft bereikt. Hij of zij ervaart de volheid van elke vorm van Zijn.
De entiteit die na een rustperiode opnieuw geboren wordt in de stof brengt alleen de essentie van vroegere ervaringen mee in het nieuwe aardse leven. Hierin vinden we onder meer een verklaring voor een zogenoemd wonderkind. Wedergeboorte betreft dus níet het ’terug komen’ van ‘dezelfde mens’ in een nieuw lichaam. Gautama beschreef het als de ‘geur’ van de daden die weer ‘zichtbaar’ wordt in de stof. Wie kan berusten in de eenheid van geest en stof, kan de reïncarnatie-idee het best aanvaarden.
GODSDIENSTEN
Jodendom
Het Jodendom hanteert de voorstelling van een God, die ‘er altijd was’ en de Schepper is van hemel en aarde. Het Hebreeuwse ‘jesj me ajin‘ staat voor ‘zijn uit het niets’. Bijgevolg is de natuur niet zelf almachtig, maar de konstante uitdrukking van de Goddelijke scheppingswil. Wellicht voelt de lezer niet meteen aansluiting met de wetenschappelijke Oerknal-hypothese: ‘zijn uit het niets‘ betekent ‘creatio ex nihilo’. Hoe kan uit niets toch iets gecreëerd worden? De Oerknal-hypothese geeft ons het antwoord: de explosie vond plaats vanuit een zogenoemd ‘zwart gat’. Dit was wél onzichtbaar, maar níet leeg. Kortom: tot vlak voor de Schepping (Oerknal) was er (alléén qua manifestatie!) niets.
Aanduidingen over Gods wezen zijn er niet. God verklaart dit zelf aan Mozes, wanneer deze vraagt Hem te mogen zien: ‘Dat is niet mogelijk want geen menselijk wezen kan mij aanschouwen en (op aarde) in leven blijven’. Dat de mens wél Gods werken in de natuur kan begrijpen, maar níet zijn Wezen, licht God elders toe met: ‘Ge zult mijn rugzijde aanschouwen en niet mijn aangezicht‘. God is dus geest. Bedenk daarbij de Joodse opvatting, dat de mens een eenheid is van geest en lichaam (geest-stof!), zónder deling tussen ziel en lichaam, zoals in andere godsdiensten. M.a.w.:
God schiep de mens om zich via de mens te kunnen manifesteren. Het belangrijkste daarbij is, dat God er bovendien voor zorgde, dat de mens zich dit ook bewust kan zijn! De mens kan diep in zichzelf weten, dat hij of zij in wezen een Goddelijke entiteit is. Het Zelf van elk wezen is in diepste zin Goddelijk. Dat kennen we ook uit Genesis: ‘God schiep de mens naar Zijn evenbeeld’. Al kan de mens dus niet tot Gods wezen doordringen, er is wél een voortdurende relatie tot God. En dit stelt de mens in staat om steeds meer zijn Zelf te verwezenlijken en naar volmaking te streven. Overigens wijst ‘een voortdurende relatie tot God’ duidelijk op de (ook elders besproken) innerlijke dimensie binnen elke mens: de weg naar het diepste Zelf, de Goddelijke Monade.
Kenmerkend is de gedachte dat het joodse volk een door God uitverkoren volk is. Bij herhaling kiest God voor Zijn volk een rechtvaardige stamvader, die de leiding heeft bij het uitvoeren van Gods opdracht. Na Adam is dit Noach. Deze stelt een handleiding samen (de Noachidische geboden) met een eenvoudige leidraad voor het dagelijks leven van alle mensen. Door het opvolgen van deze gedragsregels kan iedereen de verlossing deelachtig worden. De belangrijkste richtlijnen zijn: geen afgoden aanbidden, geen ontucht plegen en geen bloed vergieten.
Abraham, de volgende aartsvader, wordt later het symbool voor het onvoorwaardelijke geloof in God. Met Abraham sloot God het eerste verbond en beloofde hem het ‘bezit van de aarde’ (symboliseert totale kennis) alsmede een talrijk nageslacht. Het van land tot land trekken van het volk kunnen we als symbool zien voor het vrij maken van de mens. Deze kan zich immers bevrijden uit zijn milieu en uiteindelijk de gehele wereld tot zijn of haar wereld maken. Hiermee is natuurlijk de innerlijke (Goddelijke) weg bedoeld. Na Abraham volgt het verbond met Isaäc en Jacob. Laatstgenoemde wordt beschouwd als de meest volmaakte stamvader. Hij bewees dat de mens zich telkens weer kan vernieuwen.
Het ‘uitverkoren zijn’ kwam met name tot uitdrukking toen Mozes -na de bevrijding uit de Egyptische slavernij en de doortocht door de Rode Zee- op de berg Sinaï de Tien Geboden ontving. Hiermee verhief God niet meer een individu maar nu Zijn volk als geheel tot leider om -terwille van de verlossing van andere volkeren- de wereld te vervolmaken. Dat het ‘uitverkoren zijn’ ook lijden inhoudt is bekend. Het is ook zeker geen privilege, maar een opdracht van God. Het wordt gezien als een overgangsstadium naar latere algehele verlossing (van de gehele mensheid). Tot het streng naleven van de wetten behoort vooral het streven naar sociale rechtvaardigheid. De opheffing van onrecht -in welke vorm ook- is een essentiëel element van de Openbaring aan de Sinaï.
Christendom
Het Christendom onderscheidt zich in zoverre van andere godsdiensten, dat God zich hier openbaart in de historische persoon: Jezus, die zich manifesteert als eenheid van geest en lichaam. Het Katholicisme benadrukt de Kerk (als lichaam van Christus) en het Protestantisme stelt het Woord voorop (als geest van Christus). Centraal staat echter de overtuiging van eenheid: geest-stof is één. Ondanks de eenheidsgedachte neigen de mensen ook hier steeds weer tot het denken in tegenstellingen. Zij leggen waar even mogelijk een accent: óf op het uiterlijke óf op de geest. Daardoor komt zelden tot uitdrukking, dat het Christendom in principe uitzicht biedt op vrijheid van denken. Deze blokkeert zolang men zich bindt aan de Kerk of aan de Schrift.
Jezus maakte zelf een einde aan de strikte gebondenheid (aan vele wetten en voorschriften), kenmerkend voor de sfeer in het Oude Testament (zie Jodendom). Hij wuift die regels niet weg, maar noemt ze verder secundair: ‘De Sabbath is er voor de mens en niet andersom!’ Primair is voor Jezus de universele Liefde. Dit is dus meer dan die intense genegenheid tussen ouders en kinderen, verliefde partners, intieme vrienden of andere relaties, welke wij snel geneigd zijn ‘liefdevol’ te noemen. Het Christendom bedoelt de totaal onbaatzuchtige, enig juiste verhouding tot God en de mensen: ‘Heb God lief en uw naaste als uzelf’. Gehoorzaamheid aan wet en bijbelboek komt daarna.
Het gaat dus om het streven naar die optimale gezindheid, waarmee de mens overtuigd is van de Goddelijke werkelijkheid in zichzelf, in zijn medemensen, in de natuur en in alles om hem heen tot en met de totale kosmos. Natuurlijk waardeert Jezus de trouw aan allerlei goedbedoelde voorschriften. Hij is echter geen slaaf maar een vrij mens, die begrippen als liefde en gerechtigheid voorop stelt. Ieder mens kan in vrijheid zijn geestelijke mogelijkheden naar verkiezing gebruiken. Dat de ene deze vrijheid ten goede aanwendt en de ander met kwade bedoelingen is een andere kwestie. Het Nieuwe Testament biedt talrijke lessen om te weten hoe ermee om te gaan.
De mens leeft altijd tussen twee polen: gebruikt hij zijn vrijheid negatief dan kan zijn gedrag tot dierlijk niveau dalen, is zijn vrijheid positief gericht dan kan hij tot edele hoogten stijgen. Jezus laat zien hoe een mens leven kan wanneer hij zich ervan bewust is, dat de Godheid zich door de mens heen openbaart. Jezus toont aan dat geen enkel mens zichzelf kan bevrijden. Daartoe heeft iemand een ander nodig, die hem of haar in onvoorwaardelijke liefde tegemoet treedt. Langs deze weg kan iemand een medemens vrij maken van mogelijke schuldgevoelens en bijvoorbeeld laten merken, dat egoïsme slechts negatief is. Het hoogste dat de mens kan volbrengen is zichzelf -soms zijn leven- voor de ander te offeren. Dit laat zich niet beredeneren, alleen aanvoelen.
Alleen in het schenken van de bevrijdende liefde ligt dus de diepste betekenis van het menselijke leven. Ondergeschikt hieraan is de goede omgang met de krachten in de natuur (ten behoeve van zichzelf en de anderen) of het trouw navolgen van allerlei voorschriften. De mens moet nergens een afgod van maken: niet streven naar macht, noch naar genot; niet zijn denken bovenaan stellen, opgaan in een wetenschap of kunst. Dit alles is weliswaar legitiem, maar in deze voorbeelden sluit zo’n mens zich toch af voor de potentiële -vrije- keuze om ‘een kind van God’ te zijn. Uitsluitend door diep in zichzelf contact te zoeken met het Goddelijke (dat hij in wezen is) kan elk mens zich tot een kanaal maken voor de vloeiende helende kracht van de universele liefde.
Nogmaals: de door Jezus beloofde vrijheid kan de mens onmogelijk in zichzelf tot stand brengen. Deze vrijheid moet ons ten deel vallen. Wij kunnen daartoe alleen maar waakzaam zijn bij alle ontmoetingen die we in ons leven hebben: met de levende natuur of een innerlijke ervaring, met een bijzondere theorie of onthulling, met een boek, een kunstwerk, een mens… Elk contact kan een bevrijdende schok betekenen. Niet alleen voor onszelf maar vooral om hiermee de vrijheid van onze naasten te verruimen. Via Jezus’ oorspronkelijke (niet vervormde) leer kon de mens zich die vrijheid bewust maken. Het doen stromen van universele liefde helpt ons het mysterie van het leven te ontsluieren.
Islam
De Islam is wellicht het duidelijkste voorbeeld van een eenvoudige personificatie van de almacht: de intelligente besturende Schepper van alles wat was, is en zal zijn: God of Allah. Elke moslim gelooft in Allah en leert: ‘La ilaha illa Allah‘ oftewel ‘Er is geen voorwerp van verlangen en liefde buiten Allah’. Hiermee benadrukt de moslim wie en wat God eigenlijk is. Weliswaar zien veel dingen er mooi uit, maar dat is vaak schijn. De wáre Schoonheid is alleen in Hem te vinden. Want Hij is de ‘Bron’ van alle schoonheid én Zijn Schoonheid is zowel eeuwigdurend als onveranderlijk.
‘Islam’ betekent: zich geheel en al overgeven aan de wil van God. Naast wéten wie en wat God is streeft de goed willende moslim bovendien naar eenwording met Hem. Dit is het uiteindelijke doel van het leven en het is natuurlijk de kunst om daartoe op het juiste pad te blijven. De moslim moet er vooral voor waken, dat hij of zij niet op zijwegen geraakt en niet in de verleiding komt om iets anders te aanbidden dan Allah. Dit zou een vorm van afgoderij zijn en dat is taboe. De moslim weet zich gesteund door een gebed, dat hij alléén tot Allah kan richten en dat hem tegelijk ervan afhoudt een eventueel verkeerd pad in te slaan. Het beknopte ‘Allaho Akbar‘ betekent zoveel als: ‘Ik erken alleen de Grootheid en Heerlijkheid van de Almachtige’.
‘Terug naar het Begin’; dat moet het streven zijn. Het doel van het bestaan op aarde is zich zodanig in te spannen, dat uiteindelijk vereniging mogelijk is met de Oorsprong (God), vanwaar de mens kwam. Hoe dat gedrag het beste kan zijn volgt uit talrijke geboden en verboden van Profeten, die de Schepper (gedurende eeuwen) steeds weer opnieuw als Boodschappers naar de aarde zond. Alle richtlijnen zijn beschreven in de Sjariat, de ‘Goddelijke wet’. Om de ‘verlichte weg’ naar het ‘Vaderhuis’ te nemen is eerstens de goede instelling nodig: de wil om het pad te gaan. Vervolgens moet de moslim alle twijfel overwinnen en de Sjariat als innerlijke weg erkennen.
Dan komt er een moment, dat de pelgrim als het ware een ‘vuur’ ontdekt. Zijn aanvankelijke geloof is nu tot volle zekerheid uitgegroeid en hij ervaart de bewandelde weg als absolute werkelijkheid. Tenslotte openbaart zich het verlangen om één te worden met dat ‘vuur’, om zelf de kleur ervan aan te nemen. Uiteraard moet het ‘hart’ geopend zijn om het stralende ‘licht van Gods genade’ te kunnen ontvangen. Wanneer het zover is kan het Licht binnen stromen en de mens totaal ‘verlichten’. Voorop staat dat er geen sprake meer is van eigenbelang, dus: ‘Ik wens niets meer dan Uw Welbehagen’ en ‘Al mijn doen en laten zijn slechts gericht op het zoeken van Uw Aangezicht’.
Het is niet Gods wil, dat de mens zich verliest in geestelijke hoogten. Hij of zij moet met beide voeten op de grond blijven en zo veel mogelijk in de stoffelijke wereld functioneren. Wél moet de mens desnoods bereid zijn tot opoffering van zichzelf. Dit kan gebeuren wanneer een mens zijn totale leven aan God wil wijden: ‘Mijn gebeden en offeranden, mijn leven en sterven zijn alleen voor Allah, de Heer der werelden’. Overigens is het een op aarde bereikbare toestand, dat -bij standvastig geloof- er al voortekenen worden ontvangen van het Paradijs (het in gemeenschap leven met Allah). Het lijkt alsof de mens een Schat heeft verloren. Wie deze werkelijk zoekt vindt Hem terug.
Soefisme
Het Soefisme kunnen we het best omschrijven als de mystieke accentuering van de Islam. ‘Soef’ (het Arabische woord voor wol) is ontleend aan de wollen kleding, waarin de eerste soefisten zich hulden. Zij vormen een stroming in de Islam, welke zich vanaf de achtste eeuw vooral heeft ontwikkelt in de Iraakse hoofdstad Bagdad. Kenmerkend is de ascetische zelfdiscipline die de soefisten kunnen opbrengen. Zij voelen zich verbonden met de rechtskundigen en godgeleerden van twee groeperingen, te weten: een orde van traditionele idealisten en een school van logisch denkende realisten.
In de soefistische leringen komen verschillende aspecten tot uiting: – het benadrukken van de ene Godheid overeenkomstig het islamitisch denken (theologie) – het min of meer overtrekken van een oneindig vertrouwen in de Godheid (ethisch aspect) – het bij herhaling benoemen van God, met name diens eigenschappen of namen (lithurgie): het zogeheten ‘dhikr’. In groepen toegepast kan dit leiden tot gemeenschappelijke extase. Later beïnvloedt de Griekse beschaving ook de Islam. Vooral het neoplatonische gedachtengoed krijgt greep op de islamitische wereld. Daarmee wordt het soefisme idealistischer en het neemt veel van de Griekse waarden over.
We zien dan een splitsing ontstaan: één vertakking vereenzelvigt zich met de monistische benadering van de Godheid en een tweede richt zich veeleer op de orthodoxe leerstellingen. Hiermee gaat de tweede vertakking uiteindelijk geheel op in de al bestaande Soennieten. Vanaf de twaalfde eeuw kenmerkt het soefisme (vertakking één) zich vooral door het vormen van talrijke broederschaps-groepen. In het Arabisch heten deze broederschappen ’taricq’, dat ‘weg’ betekent. Duidelijk komt ook hier dus weer de nadruk te liggen op de innerlijke weg die de soefist kan gaan. Ook het hedendaagse soefisme beoogt de medemens op dit ‘pad’ te leiden naar zijn diepste Zelf.
HET WESTEN
Humanisme
Het Humanisme presenteert weliswaar géén eenvormige, alles omvattende levensvisie met richtlijnen voor het dagelijks leven, maar stelt zich geenszins buiten elke vorm van filosofie en geloof. Want elke mens voor wie het ‘alleen maar in leven blijven’ niet genoeg is, móet wel de vraag stellen naar de zin van het leven. De humanist voelt zich niet gebonden aan één bepaalde visie en leeft ook zónder een vooraf aangeduid doel, maar mist daarom nog lang niet een levensbeschouwing. Deze is alleen een strikt persoonlijk geestelijk goed, dat zich als het ware steeds weer laat veroveren en dan opnieuw gestalte krijgt. Juist door die beweging krijgt zo’n levensvisie individuele waarde.
Vaak zijn het de gewone dagelijkse ervaringen die ertoe dwingen om onszelf keer op keer af te vragen, wat iets voor ons te betekenen heeft of welke waarde het voor ons heeft. Door de manier waarop wij reageren -dus door de gekozen handelingen- brengen wij vervolgens tot uitdrukking hoe we in het leven staan. Daarbij stelt de ware humanist de eerbied voor de mens centraal in zijn wereldbeeld. Het is immers de mens, die zowel schepper is van allerlei normen en geestelijke waarden als ook deelnemer aan de natuurlijke en sociale verbanden, waarbinnen die waarden een rol spelen.
Sprekend over ‘de mens’ gaat het natuurlijk met name over de werkelijke mens, oftewel over het Zelf als diepste ervaring van wat iemand in wezen is. Zich níet meer een ‘ding’ voelen of ‘een speelbal van het lot’, maar zich bewust zijn van dit Zelf is voor velen de herkenning van het ware mens-zijn. Wij ervaren dit meest eigene als het enige waardevolle in ons. Elke poging om het nader te bepalen is gedoemd te mislukken: hoe zouden we iets dat nooit te objectiveren is ooit tot onderwerp van ons denken kunnen maken? Indien dit wél zou lukken, zouden we ons onmiddellijk gevangen voelen in ons brein. Bewust zijn van ons Zelf is echter bevrijding!
Het persoonlijke ervaren (mijn persoonlijkheid, waarmee ik mij in het leven presenteer) blijkt geworteld te zijn in het bovenpersoonlijke. De mens moet zich meer en meer proberen los te weken van het persoonlijkheidsgevoel en zich steeds bewuster vestigen in (dus leven vanuit) het bovenpersoonlijke Zelf. Dit kan een diep ingrijpende verandering betekenen. Aanvankelijk ervaart hij of zij dan een verbondenheid met een veel ruimer geheel, dat bovendien ook veel dieper reikt. Dit kan later overgaan in het gevoel, dat er eenwording mogelijk is met deze omvangrijke grootsheid. Uiteindelijk groeit het bewustzijn naar een ‘weten’, dat het bij die ruimte gaat om ‘alles wat is’ en dat het Zelf als iets heel vanzelfsprekends en natuurlijks daarin totaal kan opgaan.
De humanist durft dit gerust een religieuze ervaring te noemen. Sommigen beweren wel, dat humanisme ongeveer het zelfde is als atheïsme: God komt immers niet ter sprake. Dit beeld is echter wel heel kortzichtig, want ook binnen het humanistisch denken zijn de getuigenissen bekend van talrijke mystici in allerlei culturen, die door de eeuwen heen tot bloei kwamen. Alle uitingen beschrijven de zeldzame, kostbare ervaring van een innerlijke werkelijkheid. Zo’n innerlijke ervaring kan doorslaggevend zijn. Het kan de ‘weg’ wijzen naar het ‘Mens worden’, hetgeen de zin is van het mens-zijn. Het verder volgen van die weg werd hiervoor al aangegeven: er naar streven om steeds meer te gaan leven vanuit het diepste (bovenpersoonlijke) Zelf. Dat blijkt tenslotte uit iemands daden.
Alles wat menselijk is, is per definitie humanistisch. Een belangrijk facet daarvan is ook het volledig stil kunnen zijn. Onder de invalshoek ‘Persoonlijk’ is gedetailleerd beschreven hoe iemand zich in ‘stil-zijn’ kan oefenen en kan bereiken in zichzelf ‘naar binnen’ te gaan. Het is geenszins voor elke mens vanzelfsprekend. Tegelijk zou iedereen moeten weten, dat het een grootse ervaring kan opleveren, waarnaar velen -na éénmalige ondervinding- altijd blijven hunkeren. Het is jammer dat talrijke mensen de stilte eerder ontlopen. Waarschijnlijk weten zij geen raad, wanneer zij vertrouwde zaken moeten missen, zoals veel licht, contact met anderen, achtergrondmuziek, gewoonten e.d.
Theosofie
De Theosofie is een filosofische levensvisie die zo oud is als de mensen kunnen denken (al heette het niet altijd Theosofie). Het is een visie op het ontstaan en evolueren van de kosmos, van het leven en van de menselijke soort in het bijzonder. Centraal staat een vrijblijvend en kritisch onderzoek naar ‘alles-wat-is’. Theosofen beogen een wereldwijde broederschap te vormen, waarin geestverwanten met elkaar een positieve impuls geven. Wie zoekt naar de zin van het leven in het algemeen en met name het eigen leven inhoud en waarde wil geven krijgt een weg aangeboden. Hij of zij kan vervolgens zelf beoordelen of dit uitdagende pad ook zijn of haar levensweg kan zijn.
De leringen berusten op de oudste kennis, apelleren aan ons gevoel voor logica en aan ons intuïtief vermogen. Het theosofische gedachtengoed werd ingrijpend geordend -deels via inspiratief geleide optekeningen- door de Russin Helena Petrovna Blavatsky (1831-1891), die haar vorming ontving in Indië. In 1875 was zij medeoprichtster van de (internationale) ‘Theosophical Society’. De doelstellingen hiervan zijn: – streven naar een universele broederschap der mensheid zonder onderscheid van geslacht, geloof, ras, huidskleur of stand en gebaseerd op de geestelijke oorsprong van de mens; – bestuderen en vergelijken van godsdiensten, filosofische- en wetenschappelijke stelsels; – onderzoeken van schijnbaar onverklaarbare natuurwetten en latente vermogens in de mens.
De theosoof is zich ervan bewust, dat alle grote godsdiensten eigenlijk voortgekomen zijn uit de zogenoemde archaïsche wijsheid, door stichting Levend!leven aangeduid als ‘de oudste overleveringen’. Gevormd door de oude kennis verschenen door de eeuwen heen steeds weer verlichte Leraren op onze planeet. Van hen leerde de mensheid -passend in hun tijd- welke betekenis het leven voor elke mens had en op welke wijze de gemeenschap het beste met elkaar kon omgaan. Er zijn ook tijden geweest, bijvoorbeeld bij kritische situaties in de evolutie, dat -via de leiders van toen- hulp geboden werd zonder dat (op de achtergrond) grote Leraren zich daarbij kenbaar maakten.
Zolang de mensheid bestaat (circa 18 miljoen jaren) is de oude wijsheid bij herhaling aangeboden, steeds overeenkomstig de behoeften van de betreffende periode. De bekendste Leraren in onze tijd waren Gautama de Boeddha en Jezus van Nazareth. De theosofie biedt een eigentijdse impuls van dezelfde wijsheid. Hoewel theosofie letterlijk ‘wijsheid van God’ betekent, is het geenszins een godsdienst. Het totale systeem omvat meer wetenschap dan theologie. Theosofie is feitelijk de wetenschap der wetenschappen en laat zich het best omschrijven als religieuze wetenschap. De leer omvat alle facetten van de innerlijke en uiterlijke natuur, erkent geen ’toeval’ zoals wij dit in ons spraakgebruik kennen, maar uitsluitend wetmatigheid in alle dingen en in alle situaties.
Bij theologie gaat het meestal om het Godsbesef door (van buiten af) instromende inspiratie van God. De theosofie ziet dezelfde Godsbeleving eerder als individuele mogelijkheid, die wij (van binnen uit) intuïtief kunnen ervaren. Daarbij gaat een theosoof verder dan de mysticus door bovendien zijn ‘intuïtief weten’ te toetsen aan de steeds voortschrijdende wetenschappelijke kennis. Uitgangspunt is de tijdloze, onsterfelijke entiteit in elk levend wezen (goddelijke Monade), het ‘Bewustzijn’ van alles in de natuur, tot in elk atoom en elke quant. De evolutie is niets meer -maar ook niet minder!- dan een voordurend kosmisch, wetmatig verloop der ervaringen van alle geestelijke entiteiten.
Het hier aangeduide ‘Bewustzijn’ definieert de theosoof met een spiritueel axioma: ‘Er is één oorzaakloos, Oorzakelijk Beginsel, dat alles doordringt, permanent is en ten grondslag ligt aan al het bestaande. Het is universeel en onvergankelijk, eeuwig alom tegenwoordig, grenzenloos en onveranderlijk’. Op mijzelf betrokken wordt dit ‘Bewustzijn’ benaderd als: ‘Stralender dan de zon, reiner dan de sneeuw, ijler dan de ether is het Zelf, het Bewustzijn in mij. Ik ben dat Zelf; dat Zelf ben ik’. Om de (primaire) innerlijke betekenis van alles dat bestaat kernachtig aan te duiden is er ook een spritueel axioma: ‘Er is een absolute werkelijkheid, die vooraf gaat aan alle gemanifesteerde -geconditioneerde- beperkte natuur’. Alles heeft een inwonende waarheid.
Lange tijd leefde binnen de Westerse traditie de idee, dat leven en dood voor altijd mysteriën zouden blijven. De theosofie levert de bevrijdende boodschap, dat het daarentegen mogelijk is ware kennis van de werkelijkheid te verwerven. Eeuwen lang hielden vooral de kerken de mensen voor, dat het zinloos was naar die ware kennis te zoeken. Dit heeft zo veel argwaan opgebouwd, dat het nu de grootste barrière oplevert. Velen onder ons voelen die reserve in zichzelf en zijn uiterst voorzichtig om op zo’n positieve boodschap in te gaan. Direkt gevolg daarvan is onder meer het taboe verklaren van alles wat met normaal sterven verband houdt. Men heeft zelfs angst om erover te denken, laat staan om erover te praten. Velen hebben angst voor een ‘doodnormaal‘ gebeuren in de natuur.
Toch is niemand volkomen onwetend over het wonder van het leven (inclusief het gewoon geboren worden en sterven). Intuïtief kan iedereen diep in het hart voelen, dat dankzij de ‘leerschool van het leven’ (welke we eeuwen lang volgen) een weg kenbaar wordt, die elke mens naar zijn of haar ’thuis’ zal leiden. Alleen kan onbekendheid met het doel van ons leven en de middelen om ons doel te bereiken leiden tot verdwalen op die weg, tot verspilling van tijd en wellicht tot mislukking. Wij kunnen ons onnodig lijden besparen en ook het leven verlichten van de medemensen op ons pad door alle reserves opzij te schuiven en ons te openen voor de ware kennis, die beschikbaar is.
Gnosis
Gnosis betekent ‘kennis’ en bedoelt daarmee met name ‘de oudste kennis’, die in alle tijden steeds weer herleeft. Deze ‘ware kennis’ of ‘dieper inzicht’ verenigt aspecten van wetenschap, filosofie, religie en kunst. Het gaat om de ontwikkeling van de latente vermogens in de mens, om de levenskunst in evenwicht te zijn met natuur en kosmos, om in harmonie te zijn met de buitenwereld en de innerlijke werkelijkheid. Centraal staat het verwerven van inzicht in de aard van alle dingen, in het mysterie van het leven, van het oneindige heelal, de ons omringende natuur en -niet in de laatste plaats- van ons eigen wezen. Want alle echte kennis begint met het vinden van ons Zelf, met Zelfkennis.
Stichter van de Gnostische Beweging was Samaël Aun Weor, die het beoogde zelfonderzoek (waarvoor elke mens kan kiezen) bij voorkeur aanduidde met ‘Revolutionaire Psychologie’. Deze biedt een praktische methode om de sluimerende -latent aanwezige- vermogens in elke gezonde mens te ontwikkelen. De belangrijkste sleutel tot het ‘wakker schudden’ van zichzelf is het waarnemen van zichzelf en daarbij vooral het durven hebben van zelfkritiek. Wie vrede in zichzelf wil vestigen en gelukkiger wil leven moet alleen de moed hebben om zijn of haar psyche schoon te vegen.
De mens moet de onderbewuste oorzaken opsporen (verslavingen en drijfveren), die onwillekeurig steeds opnieuw weer zorgen voor gevoelens van sloomheid en wrevel, haat en jaloersheid, hebzucht en afgunst, angst, ontevredenheid, disharmonie en zulks meer. (Of bent u, lieve lezer, hiervan al geheel verlost?) Zo’n onaangename ervaring kan soms bezit nemen van ons gevoelsleven zonder dat we ons er tegen weten te verdedigen. Wat wij daarbij allereerst moeten ontdekken (en erkennen!) is natuurlijk de wetenschap, dat wijzelf een dergelijke ‘overval’ veroorzaken. Hoe sterk wij ook de neiging voelen (of ons zelfs inspannen!) om de directe aanleiding buiten onszelf te zoeken.
Door het beoefenen van de gnostische wetenschap kan de mens geleidelijk een proces in zich op gang brengen. Hij of zij krijgt inzicht in het functioneren van het eigen gedachte- en gevoelsleven. Er ontwikkelt zich een innnerlijke verwerkelijking, welke open staat voor het herkennen en toepassen van de intuïtie. Zodra onbewust gedrag heeft plaats gemaakt voor bewust afwegen en handelen is de deur geopend naar het zelf beheersen van levensprocessen en sturen van eigen levenservaring. Men is dan niet langer de passieve slaaf, die niets weet van de eigen innerlijke werkelijkheid. De gnosticus beschrijft dit als kans om een bewustzijnsrevolutie op gang te brengen en daarmee zijn of haar oorspronkelijke menselijke waardigheid in ere te herstellen.
Volgens de Revolutionaire Psychologie omvat de mens vijf centra: het denken, de emoties, de motoriek, het instinct en de seksualiteit. In feite leven wij ons leven via deze centra, waarin al onze vitale energie is opgeslagen. Het doel van onze menselijke ontwikkeling is alle centra op een evenwichtige wijze te laten functioneren. Dit is veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. ‘Het leven leven‘ is immers geen schoolvak. Toch zou dit geenszins misstaan op elke school voor algemeen vormend onderwijs. Het zou voor de mensen een geweldige steun in de rug betekenen op hun levenspad. Want gewone kennis van de psychische processen is onontbeerlijk om een werkelijk vrij mens te worden.
Zolang wij het nog moeten doen met het gewone alledaagse leven als ‘school’ kan de gnosis voor ons die belangrijke steun zijn en onze onwetendheid over onszelf helpen opheffen. Daartoe verdiepen we ons in de ‘esoterie’ (afgeleid van het Griekse Esoteriko, dat ‘innerlijk’ betekent), dus in de innerlijke wereld van de mens. Interessant daarbij is, dat niemand ervoor behoeft terug te schrikken alsnog te moeten gaan studeren. Hier geldt namelijk een bekende natuurwet: via de weg van zelfkennis opent zich langs spirituele weg de toegang tot alle universeel aanwezige kennis. De zelfbewuste mens zal niet via boeken en studeren kennis verwerven van natuur en kosmos, maar via het direct intuïtief weten. De oude wijsheid luidt: ‘Mens ken uzelf en u zult het universum leren kennen’.
Dit herinnert ons aan een ander bekend gezegde: ‘Verbeter de wereld en begin bij jezelf’. De Gnostische Beweging is weliswaar in de eerste plaats een psychologische leerschool, maar probeert via deze weg uiteindelijk een bijdrage te leveren aan de vrede in de wereld. Dit lukt natuurlijk alleen via meer vrede in de mens. Zolang er nog vele mensen op aarde zijn met oorlog-gevoelens in hun wezen kan er geen sprake zijn van blijvende vrede op deze planeet. Ieder die de idealistische visie onderschrijft kan het zijne of hare daaraan doen door in zichzelf de hier beschreven bewustzijnsrevolutie gestalte te geven. Oftewel: niet strijden tegen anderen maar tegen de eigen tekortkomingen.
De Gnosis noemt als levensdoel voor de mens zich zo te openen voor de innerlijke weg dat de Godsvonk in hem tot uitdrukking kan komen. Wie dit bereikt is ‘Meester’ geworden, waarmee wel de Godsvonk is bedoeld, níet de betreffende mens als persoon. Voor het vereren van de uiterlijke menselijke verschijning bestaat geen enkele reden. Elke mens is in wezen altijd een goddelijke Essentie, in het huidige aardse leven dus ook vanaf de geboorte. Iedereen kan deze ontwikkelen en -zodra die ontsluiering toereikend is- kan hij of zij gewaar worden hoe de universele Wijsheid zich in hem of haar openbaart.
Samenvatting
Conclusie
Vermoedelijk is het zinvol iets over de Oerknal te lezen (zie ‘Makrokosmos’ en ‘Mikrokosmos’) om ons te kunnen voorstellen hoe in vroeger tijden eenvoudige mensen iets daarvan zouden kunnen begrijpen. Hoe kon men hen uitleggen wat Oerknal betekent, wat kosmos en leven is. En zeker zo moeilijk was het praten over thema’s als zedelijk gedrag, gezond leven, de juiste opvoeding en een sociale samenleving. Het is niet vreemd, dat hiertoe een symbool opdook van de alwetende, sturende Vaderfiguur, die alles kon scheppen en overal om ons heen steeds Zijn ‘ogen en oren’ had. Met behulp van zo’n voorstelling lieten zich talrijke ingewikkelde vraagstukken in gewone verhalen verpakken. Eerst ging het om diverse Goden; later verscheen het allesomvattende Godsbegrip.
Sommige godsdiensten hanteren een eigen logica om het bestaan van God of Allah aan te tonen, bijvoorbeeld: Elke mens die nadenkt voelt dat er íets moet bestaan, dat ervoor zorgde hem of haar ‘in het leven te roepen’ en na een leven op aarde weer ‘uit die stroom’ terug te halen of het leven anderszins te beëindigen. Deze Macht moet wel intelligentie bezitten, want anders kan Hij geen intelligent wezen creëren. Verder schept deze intelligente Macht niets zonder doel, dus ook de mens heeft per definitie een doel, waarmee hij of zij zich onderscheidt van alle andere wezens. In diepste zin is de mens een Goddelijke vonk, waaruit het kennen van het Goddelijke voortkomt en die als van nature aanspoort om deze gerichtheid op de een of andere wijze tot uitdrukking te brengen.
Gelukkig is de gepersonificeerde God niet het enige symbool, dat ter verduidelijking van e.e.a. in het leven werd geroepen. Minstens zo interessant zijn de pogingen om een dergelijke steun aan mensen te bieden in een taal, die aangrijpt bij ieders eigen ervaringen. Eigenlijk zou elke mens ‘zijn systeem’ zelf moeten kunnen kiezen. Wat hem of haar het meest aanspreekt kan immers de beoogde steunende functie vervullen. Velen krijgen echter nog steeds een systeem van goed bedoelende ouders mee ‘op reis’. Een deel van hen is vaak een leven lang doende om de belading daarvan weer kwijt te raken. Wie daarin niet geheel slaagt, kan mogelijk nog enige troost vinden in de wetenschap, dat een ‘naast hoger’ en vervangend inzicht een vroegere inprenting kan doen vervagen.
Wie een aantal stelsels de revue laat passeren (zie ‘Religies – Systemen’) kan gevoelsmatig beoordelen door welk stelsel (of meer dan één) hij of zij zich het meest aangesproken voelt. Uiteraard is iedereen volkomen vrij om ook zónder zo’n hulpsysteem te trachten zijn of haar weg langs de innerlijke dimensie te vinden. Het boeiendste van alles is om nu terug te keren naar de inleiding: is het misschien mogelijk om ons ook boven zo’n reeks stelsels te verheffen naar het ‘naast hogere’ begripsniveau? Daartoe moeten we alleen de essenties van elk systeem goed tot ons laten doordringen, deze naast elkaar plaatsen en objectief beoordelen waar zij met elkaar overeen komen. Kortom:
1) Vrijwel alle stelsels stellen de mens centraal. 2) Vrijwel alle lijken te gaan over de relatie van de mens ten opzichte van zijn diepste Zelf en ten opzichte van zijn naasten. In deze volgorde, wel te verstaan, want we weten dat iemand eerst van zichzelf moet kunnen houden (lees: zich volledig aanvaarden zoals hij of zij is), alvorens men liefde kan schenken aan de ander. 3) Alle stelsels beloven verlichting en/of verlossing. 4) De inkerende beweging langs de innerlijke dimensie is nagenoeg bij allen dé weg om het fascinerende mysterie van het leven te benaderen. 5) Voor het dagelijks leven op deze planeet hebben bijna allen richtlijnen paraat, hetzij aanbevelingen hetzij wetten en geboden.
De regels zijn vastgelegd in een heilig boek of in heilige dokumenten, welke we bij nagenoeg alle systemen aantreffen. Zowel Jodendom als Christendom bijvoorbeeld baseerden zich op het Oude Testament. Daarnaast kennen de Joden de ‘Noachidische Geboden’ en de 2-delige ‘Talmoed’. In het Nieuwe Testament (‘Bijbel’ deel 2), vinden we de lessen van Jezus. Via de ‘Koran’ leert Mohammed over de Islam. In het vroege China hanteerde Confucius de ‘Li’; de Hindoes kennen de vier ‘Weda’s’ en de vertellingen van Krishna in de ‘Bhagavad Gita’ (deel van het grote heldendicht Mahabharata); voor de Boeddhisten is Gautama zélf de ‘grote Gids’; in de Theosofie is het de ‘Geheime Leer’.
In sommige godsdiensten (vooral de oudere) waren de mensen sterk aan de geschriften gebonden; bij andere zien we een veel vrijere relatie ten opzichte van de natuurlijke wereld om hen heen. Tegelijk nemen we nog sterke bindingen waar bij hedendaagse minderheids-afsplitsingen binnen vrijwel alle hoofdrichtingen. Over het algemeen kunnen we echter vaststellen, dat de Godheid zich nu niet meer zo hevig en veelvuldig via regels en profeten uitdrukt als vroeger gebruikelijk was. Wie zich als Moslim aan de ‘Vijf Zuilen’ houdt en als Christen aan de ‘Tien Geboden’ komt al een heel eind. In de huidige tijd is er een toenemende acceptatie van directe openbaring via de levende natuur.
Toch een dilemma?
Globaal genomen kunnen we op maar één punt een principiëel verschil in visie signaleren: het ontstaan van het heelal was meestal ‘Gods Schepping’, bijvoorbeeld bij Christendom en Islam. Het Hindoeïsme en Boeddhisme spreken echter van ‘eeuwig Zijn‘. Dit verdraagt elkaar niet, want een schepping van ‘eeuwig Zijn’ bestaat niet! Toch was het ook al in de Griekse oudheid (onze bakermat) ondenkbaar, dat ‘iets uit niets’ zou kunnen ontstaan. Bij Aristoteles is de ‘eeuwige materie‘ een vast gegeven en hij volgt daarmee alle Griekse filosofen vóór hem. Het is ook de grondslag voor de Griekse mythologie; het rijmt echter níet met het Joodse ‘jesj me ajin’ (bij ‘Jodendom’ te lezen: ‘zijn uit het niets’).
De Oerknal-hypothese en Albert Einstein kunnen ons uit dit dilemma bevrijden. In de eerste plaats impliceert de algemeen aanvaarde hypothese, dat de Oerknal geen absoluut begin was maar een explosie van iets, dat daarvóór al bestond. Dit sluit ‘altijd bestaan’ dus geenszins uit: ‘eeuwig Zijn’ is zeker acceptabel. Ten tweede mogen we na Einstein de overtuiging huldigen, dat materie en energie wezenlijk niet van elkaar verschillen. In plaats van het vroegere ‘eeuwige materie’ kunnen we intussen dus beter spreken van ‘eeuwige energie‘. Daarenboven realiseren wij ons, dat er nergens sprake is van een geboorte van God en dat een scheppende God in elk geval energetisch moet zijn. Daaruit blijkt, dat God een gepersonificeerde benaming is voor ‘eeuwige energie’.
Hierop aansluitend is misschien het meest interessant, dat het merendeel der systemen wijst op de eenheid geest-stof, die elk levend wezen is. Wie bij ‘Makrokosmos’ en ‘Mikrokosmos’ gelezen heeft over de eenheid energie-materie, die aan de gehele kosmos ten grondslag ligt, voelt de parallel. We komen tot de slotsom, dat het in wezen weinig uitmaakt welke filosofie of godsdienst wij aanhangen. We kunnen voor alle stelsels begrip hebben vanaf het moment, dat wij onszelf begrijpen als een geestelijke monade. Deze is via het diepste Zelf niet alleen verbónden met andere entiteiten, maar vormt daarmee bovendien een wezenlijke eenheid. Dus toch: ‘Heb uw naasten lief gelijk uzelf’ en ‘Behandel uw naasten zoals u zelf benaderd wilt worden’.
Een andere illustratie is de bekende uitspraak: ‘Wij zijn allen elkanders broeders en zusters’. Ook dit begrijpen wij pas wérkelijk vanuit het voorgaande perspectief. We herinneren ons o.a. de doelstelling van de Theosofie (overigens vergelijkbaar bij Soefisme en Gnosis): het streven naar een ‘universele broederschap’. Is dit puur idealisme? Zeker níet, want hier geldt immers: idealisme en realisme lijken alleen nu nog tegengestelden. Het vormen van een kern gelijk gestemden probeerden velen al eerder. Dat kan op meerdere plaatsen in de wereld gelijktijdig gebeuren. Gedachtekracht is werkelijkheid en de energie van gebundelde gedachtekracht is algemeen bekend. Zelfs een beperkte kern kan al een reële energie leveren. De TM-beweging (Transcendente Meditatie) beoogt een vergelijkbaar doel.
Lieve lezer, u ontdekt in de verschillende filosofieën en godsdiensten dezelfde fundamentele leringen. U kunt de geschiedenissen nalezen van alle vroegere volken en rassen. Overal blijkt de archaïsche wijsheid de Bron te zijn van de overtuigingen, welke onder de mensen leefden, inclusief hun kunstuitingen en eerbewijzen. De vroegere tegenstellingen tussen godsdiensten en wetenschappen zijn in de laatste eeuw sterk aan het vervagen. Wij kunnen nu het inzicht verwerven wat de enige ware Religie is: wij zijn allen geestelijke wezens en het hoogste dat we kunnen ontsluieren is onze wérkelijke identiteit: ons diepste Zelf. Met die sleutel ontsluiten we de totale kosmos en alle kennis.
Deze kennis werd in vrijwel alle culturen onderwezen: in het klassieke Egypte en de Griekse oudheid, bij de Germaanse volken in Europa en de Middeleeuwse Alchemisten, bij de wijzen in Tibet, via de tempels in Azië en geheime scholen in het oude Indië, bij de Maya’s, Azteken en Inca’s in het oude Amerika. De archaïsche wijsheid is de volkomen balans tussen de natuurwetten (van de innerlijke en uiterlijke werelden), welke altijd hebben bestaan. Het is de synthese van universele Kennis, die -door alle tijden heen- via hoogstaande Leraren, bijzondere Ingewijden en grote Meesters (Mahatma’s) onder de mensen is gebracht. Ook onze huidige tijd staat er volledig voor open.
Praktijk
De hieronder volgende alinea’s staan min of meer los van het hoofdstuk ‘Religies’; de lezer is geheel vrij om er aansluitend kennis van te nemen of voorlopig te negeren. Tegelijk biedt de volgende tekst een willekeurig voorbeeld van hoe we onze vergelijking van stelsels praktisch kunnen toepassen. Want de uiteindelijke vraag is natuurlijk: wat kan ik nu aanvangen met zo’n vergelijking van allerlei systemen? Ook al voel ik de kracht aan, welke verborgen ligt in het ontdekken van die zogenoemde ‘enige ware Religie’: dan weet ik nog niet meteen wat ik ermee kan bewerken.
Het zal duidelijk zijn, dat alles gericht is op het bewust worden van mijn Zelf als innerlijke oorzaak van al hetgeen ik denk, wil, zeg en doe. Nagenoeg alle systemen stemmen hierop af. In deze zin bieden de stelsels als het ware onderricht in a) het analyseren van mijn doen en laten en b) het vinden van mijn ‘weg’. De ‘enige ware Religie’ is dus -naast volledige aanvaarding van alles wat leeft- het willens en wetens verdiepen in mijzelf om via de innerlijke dimensie uit te komen bij totale harmonie, volkomen geluk en uiteindelijke verlichting. Een belangrijke methode hiertoe is meditatie (zie ook bij ‘Persoonlijk’). Met meditatie verkrijg ik het benodigde onderricht door eigen oefening.
Na grondige, dagelijkse beoefening van mijn meditatie kan ik onder meer (als eerste stap) de ‘andere kijkrichting’ gewaar worden (lees: het van binnen uit beschouwen). Velen blijken dit lastig te vinden, maar zij kunnen steun vinden in één of meer der systemen. In verschillende godsdiensten is het God of de Goddelijke leraar, die helpt bij het richting wijzen. Dit kan via passages in de Talmoed, Bijbel of Koran. Een voorbeeld is de (Bijbelse) Psalm 32,8 met o.a. de tekst: ‘Ik wil je onderwijzen en je de weg wijzen’. Er is dus duidelijk sprake van een weg: de eerder besproken innerlijke dimensie (zie ook bij ‘Basisvragen’). Meteen erna volgt: ‘Ik wil je met Mijn ogen leiden‘. Hoe kan men duidelijker zeggen, dat de ‘kijkrichting’ op die weg vanuit de bron moet zijn: vanuit het Zelf.
Resumerend: ‘onderwijs in kijkrichting’ (bij eigen regie zelf-onderwijs of ‘oefening’ genoemd) leidt tot het ‘zien van de weg’. Vermoedelijk is één van de eerste gewaarwordingen, die zich na een openbaring of de nodige meditatie kenbaar zal maken, die van dankbaarheid voor het ‘mogen genieten’ van het leven. Immers: Zolang iemand het leven uitsluitend vanuit zijn of haar stoffelijk bestaan beschouwt, lijkt het een min of meer vanzelfsprekende zaak, dat na elke nacht slapen het dagelijks leven gewoon weer verder gaat. De eenvoudige vraag ‘wát er eigenlijk verder gaat’ komt aanvankelijk bij de meesten niet eens op. Geen wonder dat velen het gevoel hebben ‘geleefd te worden’.
Pas kijkend vanuit de andere richting, dus met het bewustzijn dat ik mijzelf via een innnerlijke levensenergie (mijn bron) van dag tot dag realiseer, ontstaat onlosmakelijk de dankbare, stille verwondering voor dit níet vanzelfsprekende, níet automatische en níet buiten mijzelf om verlopende proces. Door het kijken met de ‘ogen’ van de (wel of niet gepersonificeerde) eeuwige energie ‘zie’ ik tenslotte de wereld om mij heen, de natuur, alle dingen en mijzelf in hun ware gedaante: via hun innerlijk. Ik begrijp dan, dat alles in werkelijkheid in eerste instantie energetisch bestaan is, ook indien er nog géén stoffelijke vorm of niet méér zo’n vorm aan verbonden is.
Aldus maar één voorbeeld (van hulp). We vinden er talrijke bij bestudering van de systemen.
Voor het samenstellen van de teksten die via deze website afroepbaar zijn is onder andere ook gebruik gemaakt van de hieronder vermelde publicaties. De voorlopige keuze pretendeert niet een representatief literatuuroverzicht te geven en kan van tijd tot tijd worden aangevuld.
De stichting Levend!leven is bepaald niet origineel met het vestigen van de aandacht op het veranderen van onze ‘kijkrichting’. Zolang de mensheid bestaat is daarover verteld en geschreven. Niet alleen talrijke filosofen, psychologen en medici hebben zich ermee bezig gehouden. In feite ligt de gedachte ook ten grondslag aan de bekende religies, waarmee een groot deel van de wereldbevolking is groot geworden.
Alleen geldt hierbij een belangrijk voorbehoud: door de manier waarop religies onder de mensen zijn gebracht is er in de meeste gevallen geen sprake van een bewust beleven van ‘de andere kijkrichting’. Precies dit bewust maken is wél het streven van (onder meer) de gnostieke en theosofische verenigingen of genootschappen in de wereld. Zij werken en helpen met cursussen, lezingenprogramma’s, gespreksgroepen en boekentafels.
cursus ‘Anders denken’
International Study-centre for Independent Search for truth / Stichting I.S.I.S.
Blavatskyhuis Den Haag, telefoon 070.3461545, www.stichtingisis.org / voor Engelstaligen: www.blavatskyhouse.org / Een introductie tot de cursus geven de openbare lezingen (in het Nederlands), wekelijks in Den Haag en maandelijks in andere Nederlandse steden.
In aansluiting op de cursus kan men desgewenst verder gaan met de cursus ‘Levenswijsheid’.
Literatuur (voorlopige keuze)
Paul Brunton: A search in secret India / Verborgen wijsheid De Spiegel Amsterdam
,, ,, The hidden teaching / Hoger dan yoga ,, ,,
,, ,, The secret path / De geheime weg ,, ,,
,, ,, The quest of the overself / Het mysterie van de mens ,, ,,
,, ,, The inner reality / De innerlijke werkelijkheid ,, ,,
,, ,, The spiritual crisis of man / De spirituele crisis van de mens ,, ,,
Satprem: Sri Aurobindo of het avontuur van het bewustzijn Ankh-Hermes Deventer
Marilyn Ferguson: The aquarian conspiracy / De aquarius samenzwering ,, ,,
Shakti Gawain: Reflections in the light / Bespiegelingen in het licht ,, ,,
M. Sickesz: Bewust zijn ,, ,,
Fritjof Capra: The tao of physics / De tao van fysica Contact Amsterdam
Geoffrey Hodson: Verborgen krachten in de natuur en in de mens Theosof. uitg. A’dam
William Q. Judge: De oceaan van theosofie uitg. Stichting Theosophie
Jon Kabat-Zinn: Wherever you go there you are /Waar je ook gaat daar ben je Servire bv
Inayat Khan: Mental purification / Verruiming van bewustzijn Panta Rhei Den Haag
Pim van Lommel: Eindeloos bewustzijn uitg. Ten Have Kampen
Mouni Sadhu: Concentration / Concentratie Kruseman’s uitg.mij bv Den Haag
Rudolf Steiner: Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden? J.Couvreur Den Haag
Tot welk doel zijn wij op aarde? uitg. L.J.C.Boucher Den Haag (opgenomen in deze uitgave:)
Dr. Kwee Swan Liat: Confucianisme – J. Kruisheer: Hindoeisme – Saswitha: Boeddhisme –
Mr. Dr. M. König: Jodendom – Prof. Dr. K.A.H. Hidding: Christendom – G.A. Bashir: Islam –
Dr. D.H. Prins: Humanisme
Magazines:
Prana, Bres, Nature News, Kijk, New Scientist e.d..
Inleiding – Wat kan ik doen? – Meditatie – Denkrichting – Ontwaking – Ontsluiering
Inleiding
Stichting Levend!leven heeft tot doel een maximaal aantal mensen te bereiken met een uitnodigend aanbod. Voor wie bereid is hierop in te gaan kan het leven wellicht een nieuwe wending nemen. Het is goed mogelijk, dat de handreiking leidt tot een merkbare verlichting van het leven.
De stichting nodigt elke belangstellende uit -door het lezen van enkele teksten- zich te laten meevoeren op een verkenningstocht naar een veelbelovend terrein. Dit is in principe voor iedereen vrij toegankelijk; sterker nog: het wacht in onszelf om te worden ontgonnen.
Het is totaal vrijblijvend om niet of wel aan zo’n ontdekkingstocht deel te nemen. Wie de moeite van het lezen er níet voor over heeft, is geenszins knapper, dommer, beter of slechter dan degeen, die zich er wél toe zet. Het enige verschil is, dat hij of zij de kans op ontdekking langs deze weg wel of niet mist.
Natuurlijk betekent het missen van zo’n kans lang geen ramp: er zijn meer wegen die naar hetzelfde doel leiden. Wat de één aanspreekt kan voor de ander onaantrekkelijk zijn en die vindt dan wellicht nog wel eens een andere invalshoek om het bewustzijn te onderzoeken.
Want daarom gaat het: beschik ik over een vermogen om mijn kijk op het alledaagse bestaan een positieve impuls te geven? Kan ik via mijn bewustzijn een heldere blik op allerlei situaties verwerven en mijn dagelijks leven daardoor werkelijk verlichten? Zou ik vervolgens ook voor anderen meer kunnen betekenen?
In beginsel is het antwoord op al deze vragen: ja, elk gemiddeld denkend mens kan het hier bedoelde hogere bewustzijnsniveau deelachtig worden. Een ander instrument dan het eigen denken is daarvoor niet nodig en iedereen kan zich in eigen tempo ontwikkelen.
Wat kan ik doen?
Ik moet vooral mijn best doen om mijn denken zo min mogelijk zijn eigen gang te laten gaan!
Tegelijk heb ik mijn brein natuurlijk hard nodig om de beoogde ontdekkingstocht te maken. In deze paradox ligt mischien wel de grootste hindernis besloten op onze weg naar hoger bewustzijn.
De oplossing hiervoor vinden we in de onvoorwaardelijke bereidheid ons absoluut los te willen maken van alle vastgeroeste gedachten en gewoonten, die zich in de loop van ons leven hebben opgehoopt. We moeten proberen volledig afstand te nemen van onze zo vertrouwde denkbeelden en bewust in ons denken ruimte maken voor een andere manier van ‘kijken’.
Daarmee is natuurlijk niet bedoeld het kijken met de ogen, maar het ‘kijken’ via ons innerlijke beoordelingsvermogen. In het bijzonder moeten we bereid zijn om de vanzelfsprekendheid te wantrouwen, waarmee we alles om ons heen meestal automatisch een plek geven op het zo vertrouwde uiterlijke wereldtoneel.
Die vaste plekken en bepaalde indeling van ons wereldbeeld zijn immers een direct gevolg van alles wat we in het verleden hebben meegemaakt: invloeden uit onze opvoeding, school- en werkomgeving, emotionele ervaringen, verworven overtuigingen, opgedrongen ideeën, e.d. Ik denk ‘het’ wereldbeeld te zien, maar het is niet meer dan ‘mijn’ wereldbeeld.
Op grond van hun uiteenlopende ervaringen in het leven kunnen de mensen onmogelijk allen een identiek beeld hebben van al het bestaande inclusief de levende wezens om hen heen.
Wat de één een hoog gebouw vindt, ziet een ander (die bijvoorbeeld opgroeide tussen de wolkenkrabbers) als een gewoon optrekje. De één vindt iemand aardig en de ander niet.
Ik kan simpelweg gaan leren kijken zonder te oordelen. Ik moet leren waarnemen als een objectief fotoapparaat zonder een waardeoordeel te verbinden aan wat ik zie. Dat kan mij lukken, wanneer ik mij steeds bewust ben van wat ik bekijk. Ik vraag me dan regelmatig af of ik automatisch een bekende indruk van vroeger reproduceer, dan wel het object -ook al is het bekend- bij vol bewustzijn als nieuw kan zien.
Door dit te oefenen ontwikkel ik het vermogen om gelijktijdig meer dan één aspect te ‘zien’ (nogmaals: níet met de ogen, maar innerlijk) van een object, dat ik voorheen alleen aan de buitenkant waarnam. Ik ga ontdekken dat alles ‘minstens twee kanten’ heeft en in de meeste gevallen veel meer dan dat. Hoe meer ik mij distancieer des te meer kan ik gewaar worden.
Geleidelijk aan zal ik bij steeds meer bewuste waarnemingen gaan aanvoelen, dat er bij al het bestaande zelfs sprake is van een innerlijke component, die de omgeving, het object of wezen een specifieke waarde verleent. Op den duur kan de kwantitatieve vorm van hetgeen ik zie meer vervagen en (voor mij) minder belangrijk worden dan de individuele van-binnen-uit getoonde kwaliteit. Kortom:
Door het trainen van ‘afstand nemen’ tot het waargenomen object zonder er een subjectief oordeel over te geven (laat staan er een emotionele lading aan te verbinden), breng ik mijn bewustzijn op een ander niveau. Ik zie als het ware vanaf een gevoelsmatig hoger standpunt, dat alles wat bestaat en leeft meerdere aspecten en vooral innerlijke waarde heeft.
Een dergelijke training heeft plaats tijdens het gewone dagelijkse leven en is voor iedereen mogelijk. Nauwkeuriger gezegd: het bestaan van alle dag is eenvoudig de leerschool, waar de oefeningen het beste resultaat kunnen boeken. Ons dagelijkse leven is immers vol praktische gelegenheden, waar we afstand-nemen en niet-oordelen kunnen testen.
In plaats van mij op te winden over iets wat mis gaat kan ik het gesprek zoeken. In plaats van jaloersheid toe te laten kan ik de ander wat gunnen. In plaats van veel te praten kan ik eerst eens goed toehoren. In plaats van iemand te haten kan ik zijn goede kanten ontdekken.
Parallel aan deze training is een tweede ontwikkeling essentiëel: het verwerven van de eerlijke instelling van verwondering, overgave, toewijding, bescheidenheid, deemoed, ontzag, bereidheid, achting en bewondering. Dit zijn die facetten, waarbij ik mijzelf terugstel ten opzichte van de ander of van iets hogers.
Dat gebeurt natuurlijk niet allemaal tegelijk in de richting van elk willekeurig doel; zo is het ook niet bedoeld. Het gaat ook hier om bewust elke gelegenheid te herkennen en aan te grijpen, waar deze kenmerken -als het even kan- tot hun recht kunnen komen. Het oefenen híervan is vermoedelijk van nog groter belang dan het eerder vermelde distanciëren, want vooral déze eigenschappen leveren de beoogde uitrusting voor onze ziel.
Een derde en laatste aspect betreft het geleidelijk los laten van mijn ‘gegroeide’ verbindingen met de uiterlijke wereld en -daarvoor in de plaats- het meer concentreren op mijn innerlijk leven. Dit is zeker niet een pleidooi voor het terugtrekken in een klooster. Ook een dergelijk streven kan ik inlassen binnen mijn dagelijks werk.
Want ook hiervoor heb ik de gebeurtenissen in de buitenwereld nodig: ik kan daaruit namelijk mijn ervaringen putten en heel bewust elke dag overdenken, wat deze mij hebben geleerd. Ik kan met volle teugen aan alles deelnemen en van alles genieten, indien ik het maar gebruik om bewust met die ervaringen mij innerlijk te verrijken en mijn waardebesef te verdiepen.
Meditatie
Wie een passende plaats heeft en de tijd ervoor vrij wil maken kan zichzelf een potentiële procesversneller bezorgen in de vorm van regelmatige meditatie. ‘Potentiëel’, want het effect is volkomen afhankelijk van de manier, waarop men mediteert. Het maximale resultaat ervan is bereikbaar, zodra ik er in slaag mijn denken volledig tot stilstand te brengen. Dit kan lang niet iedereen zomaar tot stand brengen.
Als weg naar dit streven zijn diverse hulppatronen bedacht. Eén ervan is de methode om een reeks vaste beelden of teksten bewust in gedachten te volgen. Dit biedt in elk geval de kans, dat de gebruikelijke onwillekeurige gedachtenstroom wordt onderbroken. Niet gegarandeerd maar wel waarschijnlijk is, dat circa een jaar in een dagelijks ritme mediteren iets oplevert. Al is het alleen de winst, dat het denken leert gestuurd te worden in plaats van zelf te sturen.
Over meditatie is veel geschreven. Het is in principe de meest directe weg om afstand te nemen tot mijn fysieke lichaam, waarmee ik verankerd lijk te zijn in de fysieke omgeving. Ik kan het bewijs ervaren mentaal onafhankelijk van het lichaam te kunnen bestaan. Ik ervaar dan als louter bewustzijn ’toeschouwer’ te zijn.
Overigens is hier een duidelijke kanttekening op zijn plaats. Het is absoluut niet essentiëel, dat ik zoiets beleef en nog minder interessant is, in hoe korte tijd ik dat bereik. Van werkelijk belang is hoe ernstig ik met het proces van bewustzijnsontplooiing bezig ben: hoe regelmatig en vaak, hoe ontspannen en bewust. Voor meditatie gelden de volgende voorwaarden:
1) Vast besluiten zich elke dag (zo mogelijk op een vast tijdstip) gedurende 15 tot 30 minuten in absolute stilte terug te trekken, op een afgezonderde plek in de natuur of thuis achter een gesloten deur: rechtop zitten (zonder rugleuning), met de voeten naast elkaar, aanvankelijk aangetrokken buikspieren (ontspant zich vanzelf), de handen op de knieën en ogen gesloten.
2) Vervolgens eerst lichamelijk en dan geestelijk volledig ontspannen, de maalstroom van het denken proberen te stoppen en zich ‘leeg’ maken: eerst gewoon belangstellend, open zijn voor de verborgen mogelijkheden in zichzelf, maar zich dan geleidelijk terugtrekken in eigen diepte, opkomende gedachten terugwijzen en stil worden, vrij van elke wens of verwachting.
Denkrichting
Uiteindelijk is het doel van bewustzijnsontplooiing het ontdekken van de ultieme denkrichting. Deze kunnen we kiezen: benaderen wij de dingen vanuit de gewone aardse omgeving, dus van buiten af of ‘kijken’ we van binnen uit (met ons ‘geestelijk oog’) naar de uitdrukking van onszelf en de dingen om ons heen in de fysieke natuur?
Het laatste duidt op de richting, waarlangs het diepste wezen van iemand via een extra dimensie op de ons omringende wereld kan toezien. Het is precies andersom als de richting waarlangs de meeste mensen nu nog hun omgeving verkennen. De dimensie-oorsprong is het super-ego of datgene, waarmee de mens aansluiting heeft in het universele bewustzijn.
De mensen voelen zich in het algemeen geworteld in hun uiterlijke verschijning, die een vast deel uitmaakt van de fysieke wereld. Hij of zij vertoont zich nu eenmaal via zijn of haar lichaam: het instrument waarmee iemand denkt, voelt en handelt. De uiterlijke verschijning draagt ook de roepnaam, welke de ouders bij de geboorte voor het verblijf op aarde mee gaven.
Zelfs wanneer iemand aan spirituele onderwerpen toekomt, denkt hij of zij daaraan aanvankelijk nog met de hersenen, dus via het lichaam. Het fysieke lichaam is steeds het concrete instrument, waarmee elk onderzoek een aanvang neemt.
Het drukke bestaan van vele mensen, volkomen gebonden aan het leven van alledag, laat nauwelijks een andere benadering toe dan de dingen te kennen vanuit hun meest dichte, uiterlijke vorm. In den regel komt pas lange tijd ná de materiële ondervindingen van het leven ruimte voor een kennismaking met het minder stoffelijke, waarin de diepere betekenis van de dingen schuilt.
Het is de omgekeerde rangorde hiervan, die bedoeld is als de ultieme denkrichting. Dat wil dus zeggen: zich eerst bewust zijn van de spirituele werkelijkheid van zichzelf en anderen. En pas daarná -waar dat nog nodig is- met het ‘geestelijk oog’ naar de fysieke vormen ‘kijken’.
Datgene wat dan ‘kijkt’ is mijn oorspronkelijke diepste wezen: de spirituele kern, die ik ben.
Ontwaking
Het spreekt vanzelf, dat dit diepste beginsel niet iets is, dat op een keer bij mij naar binnen komt en mij op een ander moment weer kan verlaten. Het was en is er altijd al en zal het wezenlijke ook altijd blijven. Was dit niet het geval, dan zou het niet voldoen aan de definitie van ‘het diepste’ in mij. Er zou dan immers altijd nog iets anders zijn dat wezenlijker is; en dan zou dít het diepste in mij vertegenwoordigen.
Ongeacht van welke aard dit ‘diepste’ ook is: in de kern van mijn wezen ben ik niets anders dan dit beginsel. Maar wat is dan mijn lichaam? Dit is de stoffelijke vorm, waarmee ik mij op deze aardbol manifesteer, oftewel: waarmee mijn beginsel zich uitdrukt in de tastbare wereld.
Tijdens het leven op aarde bezielt het spirituele beginsel het stoffelijk lichaam, anders zou dit niet leven. Een níet bezield lichaam kan immers onmogelijk bij elkaar gehouden worden en valt uiteen. Zeer waarschijnlijk is iedereen het wel eens over de noodzaak van een permanent bezielend beginsel in elk levend wezen.
Iets heel anders is de vraag in hoeverre de mens zich voorheen al bewust was van die wezenlijke structuur in zijn of haar natuur. Vermoedelijk zijn de meeste mensen in de huidige fase van evolutie zich niet volledig bewust van het feit, dat zij in hun kern spiritueel en onvernietigbaar zijn. Dit geldt weliswaar voor alle levende natuur, maar de mens kan zich -als enige- daarvan ook bewust zijn. Om dit bewust worden gaat het hier.
Op zichzelf is het ‘nog niet bewust zijn’ wel begrijpelijk binnen het evolutionaire kader van de tegenwoordige tijd. Het behoeft geen probleem te betekenen voor onze samenleving, voorop gesteld dat wij het half bewust functioneren definiëren als een algemeen aanvaardbare evolutiefase.
Tegelijkertijd sluit dit niet uit, dat de evoluties van meerdere individuele deelnemers aan de wandeling op aarde zich in onderling verschillende stadia van ontwikkeling bevinden. Op grond hiervan begrijpen wij -en daar is niets mis mee- dat er voor de één misschien nog níet en voor de ander al wél iets te ontsluieren valt. Iets dat erop wacht te worden ‘ont-dekt’.
Zodra ik mijn spirituele kern bewust word, vernieuw ik mij en word ik als het ware ‘wakker‘.
Ontsluiering
Na het ontdekken van deze mogelijkheid kan het bijna niet anders, dat zo’n ‘vernieuwd’ mens niet meer geheel terug valt in zijn of haar vroegere levensbeschouwing en -houding. Hierna volgt waarschijnlijk het nauwelijks te ontwijken proces van verder zoeken naar een nadere uitwerking van de nieuwe zienswijze.
Het ‘ontwaken’ kan het karakter krijgen van een soort inwijding. Een nieuwe opening voor het bewustzijn is kenbaar geworden. In zijn diepste wezen ervaart men het als een verlichting en de andere denkrichting vanaf dat moment als ‘weg’: zijn of haar individuele weg.
Hoe lang daarna een verdere bewustwording op zich laat wachten is in wezen minder belangrijk. Voor elk individu is een andere ervaringsperiode passend en gewenst; elk mens heeft zijn of haar eigen omwegen nodig. ‘Tijd’ is een begrip uit de fysieke omgeving en is daarbuiten eigenlijk ondergeschikt.
Wat telt is uitsluitend de ontdekking van de eigen essentie en het van hieruit leven. Sommigen zullen die essentie aanduiden als het goddelijk beginsel, dat elk levend wezen bezielt; anderen noemen het super-ego; ook de naamgeving is natuurlijk van minder belang. Net zo als onze burgerlijke naam maar een tijdelijk hulpmiddel is in onze fysieke omgeving. Elk bewustzijn zal zich als (naam- en tijdloze) vrije monade in eigen tempo en langs eigen banen verder ontwikkelen. Meer hierover is te vinden in de tekst ‘Makrokosmos’.
De basisvragen die elk denkend individu vroeg of laat kan stellen zijn:
Vanwaar kom ik, wat ben ik en waarheen ga ik? Met name ‘Wat ben ik?‘ kan voor wie dan ook op enig moment belangrijker worden dan ‘Wie ben ik?’.
Met het ‘wie‘ van iemand bedoelen we over het algemeen de naam dragende persoonlijkheid waartoe een mens zich ontwikkelt en waarmee hij of zij zich aan de omgeving (én veelal aan zichzelf) presenteert.
In de evolutiefase die we nu doormaken lijkt het wel alsof de meeste mensen denken, dat ze niet meer dan de uiterlijke presentatie van hun ‘ik’ ook zijn. Ze willen eenvoudig geloven in het type dat zij aan hun omgeving tonen, ook al voelen ze vaak diep in hun hart, dat iets in hen zich anders zou willen uiten en ontwikkelen. Dit ‘iets’ houdt verband met ‘Wat ben ik?‘.
Natuurlijk is er geen bepaalde leeftijd voorgeschreven of in het algemeen vast te stellen, waarop jongeren en ouderen zich voor het eerst met de basisvragen kunnen of willen bezig houden. In meerdere landen en bevolkingsgroepen komt het nooit of nauwelijks aan de orde, omdat het niet past in hun evolutionaire fase of omdat de mensen nog volkomen in beslag genomen worden door hun alles verdringende zorg voor het dagelijkse bestaan.
Zodra er wél enige ruimte is gekomen voor de mogelijkheid tot oorspronkelijk denken blijven nog talrijke factoren bepalend voor het tijdstip, waarop iemand -vaak met grote verbazing- ontdekt dat hij of zij zulke vragen kan stellen.
Bepalende factoren zijn onder meer aanwezig door de omgeving, waarin iemand wordt geboren: het land met zijn specifieke natuur- en klimaatinvloeden, de regionale cultuur met normen en gebruiken, het opvoedingsmilieu, gezinsvorm en type ouders, de school met gegeven leerkrachten en vrienden, een beroepsopleiding, een hobby, sportvereniging, de partnerkeuze…..
Voor we het weten schilderen we een willekeurige levensloop met talrijke intervallen en evenveel mogelijke invloeden. Bovendien is een opsomming als deze nog maar het begin van de echte levensloop. Wat te denken van inwerkingen door relaties met chef, collega’s en ondergeschikten, door emotionele ervaringen van geboorte, ziekte, genezing en sterven.
Hoe een leven ook verloopt: het lijkt voor de hand liggend, dat zeker een deel van de mensen -op welk moment dan ook- vanuit eigen innerlijke ontwikkeling aan de basisvragen toekomt. Een andere groep mensen weet zich met dezelfde vragen geconfronteerd na een bijzondere gebeurtenis in hun leven: na een verrassende ontdekking, een emotioneel contact met een medemens of door een zogenaamd willekeurig ’toeval’.
Dit laatste is meestal een gebeurtenis waarvan iemand op het moment van gebeuren nog niet de ware oorzaak heeft begrepen. Hij of zij heeft gewoon nog niet door, dat er wel degelijk iets eigens -als gevolg van een individuele oorzaak– hem of haar is ’toe-gevallen’.
Voor een derde categorie is het wellicht interessant, niet eens helemaal nieuw maar wel net voldoende, om geheel vrijblijvend aan het bestaan van de basisvragen te worden herinnerd.
Ongeacht wanneer het gebeurt: er is sprake van een merkwaardig soort ‘ontwaken‘. Vanaf het moment dat iemand zich de basisvragen heeft gesteld en tot een zekere diepte ervan is doorgedrongen, is hij of zij niet meer helemaal dezelfde als daarvoor.
Sommige schrijvers gaan ervan uit, dat eerst dit moment het werkelijke ‘volwassen zijn’ inhoudt of in elk geval ‘het eigenlijke mens zijn’. Met dergelijke kreten schieten we overigens niet zo veel op: het zijn niet meer dan individueel gekozen definities.
Wat daarentegen nogal wezenlijk is: over het algemeen kan het dieper overdenken van de hier bedoelde basisvragen voor de ontdekker -uitzonderingen daargelaten- leiden tot een uiterst positieve ervaring. Deze kan zelfs het gehele verdere leven positief beïnvloeden.
Dimensie
Voorop staat, dat hetgeen hierna volgt absoluut geen nieuwe gedachten zijn. Al zolang de mensheid bestaat is kennis van ‘Wat ben ik?’ overgeleverd. Wél was er aanvankelijk sprake van ‘wijsheid’, die van mond tot mond werd doorgegeven. Dat gebeurde in besloten scholen, waartoe lang niet iedereen toegang had. Heel anders werd de situatie in de latere tijd door verspreiding van relevante informatie in geschreven en gedrukte vorm, door verenigingen en -van recenter datum- door de mogelijkheden van internet. Op verschillende plaatsen worden intussen meerdere openingen gezocht voor toepassingen in het dagelijks leven.
Eigenlijk is het merkwaardig, dat tot op heden slechts een betrekkelijk gering aantal mensen zich in het gewone dagelijkse bestaan er bewust mee bezig wil houden. Want het gaat in feite om niets meer (maar ook niet minder!) dan bewust proberen op een andere manier te ‘kijken’ naar onze omgeving, naar alle dingen om ons heen en -niet in de laatste plaats- naar onszelf.
Bedoeld wordt te ‘kijken’ met het ‘innerlijke oog’, met ons innerlijke waarnemingsvermogen. Wie zich op deze mogelijkheid concentreert (geen enkel denkend mens is ervan uitgesloten), kan zijn of haar bewustzijn op een boeiende manier ontwikkelen. Langs een eigen dimensie kan hij of zij als het ware ontsluieren, wat sluimerend wacht om te worden ontdekt.
Natuurlijk zijn er velen die precies aanvoelen om welke innerlijke verbinding het gaat. Tegelijk laat die ‘innerlijke dimensie’ zich moeilijk omschrijven met de alledaagse woorden van onze beperkte taal. In dit geval kunnen belangstellenden steun ontlenen aan een aanschouwelijke visualisatie van het innerlijke kanaal.
Op minstens twee manieren kunnen we de gedachte zodanig visualiseren, dat de spirituele dimensie voor de meeste mensen te ‘vatten’ is. De eerste methode past de vaker gebruikte imaginatie toe van een denkbeeldig plat vlak. Als tweede hulpmiddel dient het minder bekende beeld van de binnenwand in een zak, welke we binnenste-buiten kunnen keren.
1: Vlakland In gedachten breng ik mijn totale omgeving onder in een plat vlak. Ik stel mij voor te leven in een tweedimensionale wereld: dingen zijn ‘naast’ elkaar te zien, ‘voor’ en ‘achter’ bestaan ook; alleen ‘boven’ en ‘onder’ het vlak zijn onbekende begrippen. Stel dat mijn volledige omgeving, die ik met de zintuigen waarneem, zich in alle horizontale richtingen uitstrekt in zo’n eindeloos vlak rondom mij.
Hoewel ik vermoed, dat er wellicht ‘ergens’ een horizon is die ‘aan het eind’ van het vlak al die richtingen met elkaar verbindt, kan ik deze einder niet zien, want ik bevind mij zelf ín het denkbeeldige ‘wereldvlak’. In deze ‘wereld’ ken ik geen verticale dimensie.
Precies die ‘richting’ heeft mijn drie-dimensionale voorstellingsvermogen nu als het ware over om zich de extra dimensie voor te stellen, waarmee ik me volledig kan los maken van de vertrouwde wereld om mij heen. Het is mijn innerlijke kanaal, waarlangs het bewustzijn zich kan ontwikkelen.
Wanneer ik mij bij wijze van spreken nu ‘verhef’ langs deze dimensie kan ik afstand nemen tot mijzelf en mijn alledaagse bestaan. Op die wijze verwerf ik overzicht en inzicht. Het wordt dan vaak eenvoudiger om een uitweg te vinden bij het oplossen van een probleem. Dit kanaal kan mij uiteindelijk de opening bieden tot het ontdekken van wat ik in diepste wezen ben.
2: Binnenwand Ook nu breng ik mijn wereldbeeld terug tot twee dimensies, maar in dit voorbeeld projecteer ik mijn omringende ‘wereld’ in gedachten op de binnenwand van een zak. Mijn bewustzijn kan dan alleen via die binnenprojectie de fysieke structuren waarnemen en is totaal onkundig van de onmetelijke ruimte buiten de zak.
Het binnenste-buiten trekken van de zak levert mij vervolgens de omgekeerde richting: ik kijk nu als het ware vanaf een ‘buitengebied’ naar mijn bekende wereld. Mijn waarnemend bewustzijn ervaart de vrije ruimte rondom en is bevrijd van de beperking alleen de fysieke wereld te kunnen zien. Deze kan ik weliswaar gewoon ervaren, maar ik weet tegelijk, dat de fysieke vormen slechts een beperkende afdruk zijn van het meer omvattende geheel.
Het zal niemand verbazen dat deze tweede visualisatie wel eens betiteld wordt als een populaire vertolking van de gekromde ruimte uit Einsteins relativiteitstheorie. Hoewel dit maar ten dele klopt, past het beeld wél bij de idee van een meerdimensionale expansie buiten het ons vertrouwde ruimte-tijdcontinuüm. Er is immers sprake van een gekromd ‘wereldvlak’.
Overigens is het belangrijk om te onthouden, dat we een dergelijke hulpvoorstelling wel zo snel mogelijk weer uit ons brein moeten verwijderen. We kunnen er een eerste stap in de andere richting mee zetten om ons gevoel ervoor te openen. Maar daarna moet het bewustzijn zelf de abstractie kunnen overnemen. Het ‘verheffen’ of afstand nemen tot onszelf moet uiteindelijk gewoon -direct gevoelsmatig- kunnen plaats vinden, níet vanuit het denken.
Gedachten
Onder ‘Makrokosmos’ en ‘Mikrokosmos’ is het een en ander te lezen over de wetenschappelijk erkende stelling, dat de kosmos in beginsel uit louter energievelden bestaat. Meerdere schrijvers ondersteunen bovendien de hypothese, dat er geen principieel onderscheid bestaat tussen kosmische energie en bewustzijnsenergie. Naarmate ik mij dit bewust kan maken heb ik minder moeite met de stelling, dat alles wat bestaat in oorsprong energetisch van kwaliteit is.
Vervolgens blijkt het aantal materie-deeltjes in de ruimte bijna verwaarloosbaar klein te zijn. Daarover leert de kwantumfysica bovendien, dat elk deeltje in principe niet alleen afwisselend materie of energie is, maar vooral dat -in gematerialiseerde vorm- de positie ervan nooit exact meetbaar is; die wordt uiteindelijk pas door de waarneming van het deeltje bepaald.
Dit alles tesamen zegt mij onweerlegbaar, dat energie de eerste grootheid in de kosmos is en dat -betrokken op alles wat leeft- bewustzijnsenergie dus de alles sturende factor is. Wie hiervan -na het goed te hebben doordacht- werkelijk overtuigd raakt, komt als vanzelf tot interessante consequenties.
Kennelijk kan ik positie kiezen langs een innerlijke dimensie (zie Vlakland en Binnenwand) en van daaruit niet alleen mijn huidig bestaan overzien, maar ook alle gewenste handelingen en gebeurtenissen beïnvloeden. Daarbij is de geoefendheid van mijn denken bepalend voor de effectiviteit. Maar in principe oefent de kracht van mijn gedachten altijd een invloed uit.
Uiteraard kan die invloed variëren van nauwelijks merkbaar tot beslissend sterk. De oefening hiervan en individuele morele verantwoording (welke onlosmakelijk daarmee verbonden is) zijn hoofdstukken apart. Hier en nu beperken wij ons tot de principiële vaststelling, dat ik mij -zodra ik me bewust ben van de innerlijke potentie- ook bewust moet zijn van de mogelijke reikwijdte ervan.
Versimpeld gezegd zijn mijn gedachten minstens zulke belangrijke zelfstandige elementen als alle andere concrete voorwerpen in mijn omgeving. Aan een tafelpunt kan ik mij stoten, bezeren, ja zelfs verwonden; maar dit gaat snel weer over. Door een pessimistische visie of negatieve gedachte echter kan ik mij op den duur ziek maken; en dat kan langer duren.
Anderzijds weten we eigenlijk al lang, dat gewoon positief denken in elke willekeurige situatie een stimulerende kracht betekent, die tot bruikbare resultaten leidt. Als simpel voorbeeld de functie van architect: in diens gedachten ontstaan de eerste fantasieën voor een nieuw bouwwerk. Er volgen schetsen, ontwerpen, bouwtekeningen en uiteindelijk een kompleet bestek, waarop de aannemer en onderaannemers zich baseren voor hun offertes en latere daadwerkelijke uitvoering van de bouw.
Duidelijk is dat er nooit een gebouw zou verrijzen zonder de voorafgaande ‘blauwdruk’ ervan op papier. En de tekeningen zouden nooit zijn ontstaan zonder de creatieve gedachten van de architect. Het principe waarom het gaat is duidelijk: het bewustzijn (mijn wezen), uitgedrukt via mijn gevoels- en gedachteleven, bestuurt mijn leven, creëert en kleurt mijn omgeving.
Behalve in mijn eigen omgeving hebben mijn gevoelens en gedachten potentiëel ook invloed op de omringende sfeer van anderen. Niet iedereen kan zich afdoende daarvoor afschermen. Met het uitzenden van mijn spirituele intenties kan ik de ander, die er gevoelig voor is, teneer drukken of enthousiast maken. Wat zou het mooi zijn, wanneer wij die verantwoordelijkheid ons allen bewust zouden zijn.
Velen zouden zich bijvoorbeeld extra bedenken voor zij zich jaloers tonen of een ander haten. Hóe gedachten bij de ander aankomen heeft de wetenschap nog niet exact ontrafeld. Maar dát dit gebeurt is onomstotelijk bewezen via vele parapsychologische experimenten. Kortom:
Bewustzijn gaat vooraf aan de uitdrukking ervan in de stof; gedachten scheppen de vorm.
Werkelijkheid
Tenslotte blijft toch -alle hulpbiedende imaginaties en hypothesen ten spijt- in het begin voor velen de grote moeilijkheid bestaan om de spirituele wereld als voornaamste werkelijkheid te aanvaarden. Ja, eigenlijk zou hier moeten staan: als enige werkelijkheid! In welk geval de vertrouwde materiële wereld tot ‘maya’ of zinsbegoocheling zou degraderen. En dat gaat voor het denkniveau van nu nog wel heel ver…
Ook al proberen de overleveringen uit het verleden ons hiervan wél te overtuigen…. Maar wie van ons kan dit nú al in het denken inpassen? Kennelijk hebben we nog enige wegen te gaan.
Voorlopig ziet het er naar uit, dat ik al veel gewonnen heb, wanneer ik de ontdekte ‘volgorde’ overtuigd kan aanvoelen, te weten: in alles de spirituele werkelijkheid als primair ervaren.
Daarna kan ik -uitdrukking gevend aan de energetische ‘blauwdruk’- de fysieke vormen als secundaire werkelijkheid inbouwen. Althans voor zover ik die voor het aanschouwelijk maken van mijn wereldbeeld nodig heb. In de loop der tijden ben ik bijzonder geoefend geraakt in het steeds maar weer opnieuw scheppen van mijn wereldbeeld. Het vindt inmiddels -als een automatisch proces- onbewust plaats. Wij doen dit als vanzelf.
We hebben het dan alleen maar over míjn voorstelling van de dingen om mij heen. Niemand kan precies weten hoe de ander een zelfde omgeving, voorwerp of persoon ervaart. Bij de ander hoort zíjn interpretatie van die omgeving of háár voorstelling van het ding. Ieder heeft zijn of haar ‘privé-wereldbeeld‘ in het voorstellingsvermogen van het eigen bewustzijn.
We hebben als het ware over alles afspraken gemaakt. Dat begint al in de wieg, wanneer de ouders vertellen wat ‘warm’ genoemd wordt of ‘koud’, wat ‘hard’ heet of ‘zacht’. Alleen omdat iedereen geleerd werd hoe we de kleur, de vorm e.d. van alles gewend zijn te benoemen of te zien, kunnen we met elkaar over de dingen communiceren.
Elke dag opnieuw beleef ik ‘mijn wereld’ met alles om mij heen, omdat ik de attributen ervoor naar behoefte onbewust ten tonele voer. Natuurlijk zijn alle dingen in hun wezenlijke status, dus energetisch op hun eigen plek aanwezig. Er is zelfs veel meer aanwezig dan ik ‘gebruik’ voor mijn stoffelijke wereld. Ik ‘realiseer’ echter in het bewustzijn alléén wat ik nodig heb.
Uitsluitend die zaken en voorwerpen, welke ik voor mijn wereldbeeld noodzakelijk acht, dicht ik een stoffelijk bestaan toe. Bijgevolg verwerkelijk ik hen automatisch door onbewust hun ‘huid van oppervlaktespanning’ te willen zien. Via het bewustzijn ervaar ik het object dan als ‘zichtbaar’ en uiteindelijk dus als aanwezig. Lichtweerkaatsing en mijn onbewuste denkkracht maken dat gezamenlijk mogelijk.
Doordat ik -meestal onbewust- mijn aandacht richt op hetgeen ik binnen mijn omgeving verwacht, ontrolt zich mijn wereldbeeld van minuut tot minuut. Ergens in mijn hersenen ontstaan de beelden, die tesamen en achtereenvolgens de projectie bepalen van mijn wereld.
Ik wéét dat het huis aan de overkant er is, ik ken ook het karakter, de kleur en het formaat ervan. Dus projecteer ik het automatisch precies dáár op mijn wereldtoneel -binnen het beeld van mijn bekende wereld- waar ik het verwacht. Maar laten we niet vergeten, dat de energetische werkelijkheid van het huis ‘nagenoeg leegte’ is.
Een persoon is mij bekend. Ik ken zijn karakter, zijn intenties, zijn postuur, zijn stem. Op het moment dat hij in de spirituele werkelijkheid aan mij denkt, kan ik dat soms telepathisch ervaren. Zodra hij bovendien met het stoffelijk lichaam in mijn omgeving komt, helpt mijn onbewust mechanisme meteen om hem -voor míj- zichtbaar, tastbaar, ervaarbaar te maken.
Met deze alinea’s heb ik ook een antwoord gevonden op de elementaire vraag: ‘Wat ben ik?’ Want omdat ik -samen met alles wat bestaat- deel uitmaak van de spirituele werkelijkheid, ben ik dus in eerste instantie energetisch. En omdat ik een levend wezen ben, ben ik een vonk bewustzijnsenergie. Belangrijk is niet te spreken van ‘míjn bewustzijn’, want wat of wie zou kunnen spreken van ‘mijn bewustzijn’? Ik bén bewustzijn.
Weliswaar bestaat er nog geen wetenschappelijke eenstemmigheid over de vraag, in hoeverre bewustzijnsenergie overeen komt met de universele kosmische energie. Wél hebben velen al begrip voor de hypothese van een universeel non-lokaal bewustzijn, waarin elk levend wezen min of meer onbewust dan wel bewust met zijn of haar oorsprong geworteld is.
Inleiding – Onze hersenen – Ons DNA – Intermediair – Conclusie
Inleiding
Stichting Levend!leven vestigt onder meer de aandacht op zodanig anders denken, dat wij in staat zijn de kosmos, onze omgevende wereld, de natuur, andere mensen en onszelf als het ware van binnen uit te bekijken. Deze ‘ombuiging’ van het denken is op diverse manieren te benaderen. Eén ervan is het onderzoek naar de plek, waar wij over het algemeen met ons (veelomvattende) bewustzijn verblijven.
Het hier volgende laat zich het beste begrijpen na het lezen van ‘Makrokosmos’. In die tekst namelijk vinden we ten eerste een verklaring voor het bestaan van elektromagnetische velden en ten tweede van het begrip non-lokaal bewustzijn. Volgens recente wetenschappelijke onderzoekingen zouden wij als mensen -en uiteraard ook alle andere levensvormen- met elk individueel bewustzijn geworteld zijn in het non-lokale bewustzijn.
Maar om ons dit te kunnen voorstellen moeten we eerst een traject bewandelen, dat aan dit onderzoeksresultaat vooraf gaat. Daartoe beginnen we met de opvatting (van velen onder ons), dat er niets anders menselijks zou bestaan buiten het zichtbare en tastbare menselijk lichaam.
De eerste vraag welke zich dan meteen aandient is die naar een definitie van ‘menselijk lichaam’. Verstaan wij hier onder uitsluitend een volledig lichaam zoals de natuur dat bij voorkeur vormt? Of kunnen we ook een gebrekkig, gehavend dan wel mismaakt lichaam gewoon menselijk noemen?
We behoeven niet lang na te denken om te erkennen, dat het ‘menselijke’ van een individu niet bepaald wordt door de uiterlijke lichaamsvorm. Waarschijnlijk kent ieder van ons wel een voorbeeld van een gehandicapt mens, die -ook al ontbreken één of meer ledematen en functies- voor 100% kan lezen, studeren, beoordelen, liefhebben, genieten, luisteren, spreken enz.
We signaleren terloops ook, dat het ‘mens zijn’ in beginsel zeker níet afhankelijk is van allerlei technische hulpmiddelen. Natuurlijk bieden hulpmiddelen bij uitval van specifieke functies wel extra uitkomst: lopen wordt mogelijk met een beenprothese, grijpen met een kunsthand, zich verplaatsen met een rolstoel. Een blinde kan lezen via het brailleschrift, voor een dove is er het hoorapparaat, voor een doof geborene de gebarentaal en voor slechte longen de zuurstofpomp.
Waar het hier om gaat is, dat wij ons afvragen, van waaruit het menselijk functioneren eigenlijk plaats vindt. Welke lichaamsfunctie ook is uitgevallen: ik ben mij in den regel altijd volledig bewust van mijn bestaan, van mijn onaangetaste 100% aanwezigheid. Hoe gebrekkig mijn lichaam ook mag zijn.
Kennelijk ben ik in wezen geen deel van mijn lichaam, maar alleen de waarnemer, zowel van mijn lichaam als van al het gebeuren om mij heen. Ik zou immers nog steeds als volwaardig waarnemend, denkend en begrijpend mens aanwezig kunnen zijn, wanneer (theoretisch gesproken) alle boven vermelde lichaamsfuncties zouden zijn uitgevallen.
We concluderen dan snel, dat dit waarnemend bewustzijn wel gezeteld zal zijn in de hersenen; evenals het droombewustzijn, dat tijdens de slaap actief is. Maar vormen de hersenen ook het vaste thuis voor mijn geheugen, mijn verzamelde kennis, levenservaringen en ontelbare herinneringen? Vindt al deze informatie -inclusief complete films van emotionele of belangrijke gebeurtenissen- hier ook een permanente plaats?
Onze hersenen
Vermoedelijk heerst in de medische wereld nog veel de gedachte, dat het totale menselijke bewustzijn (inclusief het lange-termijn geheugen) zich in de hersenen zou bevinden. Om dit nader te kunnen onderzoeken hebben neurologen de structuur en werking van de hersenen in kaart gebracht.
Vrijwel eensluidend is de vaststelling dat alle activiteit in de hersenen plaats vindt via minuscule electrische stroompjes tussen circa 100 miljard neuronen, die met elkaar zijn verbonden door minstens duizend zogenoemde synapsen per neuron.
Dit is echter geenszins een vast bestand. In een organisch lichaam sterven immers oude cellen en er vormen zich steeds nieuwe cellen, namelijk in de orde van ± 500.000 per seconde.
N.B. even terzijde: Omdat ons totale aantal lichaamscellen geschat wordt op circa 100 triljoen (10²º), zorgt dit proces om de paar jaar voor een bijna geheel vernieuwd lichaam!
Zo heeft er ook in de hersenen een continu proces plaats van duizenden stervende neuronen per dag en een onophoudelijke vernieuwing van de grondvormen (vetten en eiwitten) voor nieuwe neuronen.
Onder invloed van die veranderingen in de hersenstructuur wijzigen elke duizendste seconde alle electrische en magnetische patronen in de netwerken tussen de neuronen. Dit wijst niet alleen op een aanhoudend wisselend electromagnetisch effect rond elk neuron, maar resulteert ook in een steeds veranderend electromagnetisch veld door en rondom de hersenen als totaal.
Bekend is de meting hiervan in het EEG en zelfs de elektrische hartactiviteit (ECG) is hieruit afleesbaar. Het verschaft ons het beeld van de hersenen als een ‘uiterst druk werkend continubedrijf, weliswaar op hoog technisch niveau, maar zónder magazijn en zónder enige stoel of kantine voor een ogenblik rust’.
Wanneer wij niet slapen, dus tijdens het dagbewustzijn, zijn onze hersenen superactief. Er blijken zo’n quadriljoen (1024) handelingen per seconde plaats te vinden!
(Voor wie dit aantal wel eens voor zich wil zien: 1.000.000.000.000.000.000.000.000 x /sec.)
Wetenschappers raken er steeds meer van overtuigd, dat hier geen sprake is van zelfs maar één enkel moment en één enkele plek voor blijvende opslag van informatie. Kortom:
het archiveren van massale gegevens in de hersenen blijkt uitgesloten. Toch is dit het enige denkbare orgaan, dat als lichamelijke zetel van alle bewustzijn in aanmerking zou kunnen komen.
De conclusie lijkt, dat voor het lange-termijn geheugen van een mens -dus voor alles wat permanent geregistreerd en oproepbaar blijft- in het lichaam kennelijk geen plaats is.
Ons DNA
Een aantal deskundigen huldigde vervolgens de hypothese, dat het totale bewustzijn mogelijk kon zijn opgeslagen in het DNA, onze voor ieder mens unieke genetische code. Het menselijk DNA omvat 23 paar chromosomen en circa 30.000 genen, opgebouwd uit ruim 3 miljard basenparen. Dat betekent dus ongeveer 100.000 basenparen per gen. Hierin lijkt veel mogelijk, maar, zoals de meeste wetenschappers het nu beoordelen, is dit qua volume toch veel te beperkt voor het onderbrengen van het totale menselijke bewustzijn. Nog afgezien van het lange-termijn geheugen blijkt alleen al de hoeveelheid informatie, welke voortkomt uit de hersenen, daarvoor veel te groot! Immers:
Er is een berekening mogelijk, waarmee we de electrische hersencapaciteit min of meer kunnen schatten. Uitgaande van circa 100 miljoen neuronen in elke cm3 hersenschors, minstens 1000 synapsen per neuron en ± 1 liter hersenvolume komen we uit op ongeveer 100 miljard (1011) synapsen per cm3 herseninhoud en circa 100 biljoen (1014) synapsen in totaal.
Om veilig te schatten nemen we voorts aan, dat elke synaps maar één bit informatie tegelijk kan verwerken. Onze hersenactiviteit blijkt dan te werken met een capaciteit van niet minder dan 100 biljoen bits! Opslag in het menselijke DNA van zo’n grote hoeveelheid informatie is -naar het overwegend oordeel in de huidige wetenschap- definitief uitgesloten.
Nog veel groter zou de behoefte aan opslagcapaciteit zijn voor een gemiddeld lange-termijn geheugen. Afgezien van de DNA-optie (die hiervoor zeker ontoereikend is) zou een niet ingewijde nog kunnen aarzelen over eventuele opslag in de hersenen.
Volgens deskundigen moeten we dan wel denken aan een minimaal benodigde hersencapaciteit van ongeveer 300 biljard (3.1017) bits. Daarvoor zouden per synaps -in plaats van één bit- niet minder dan 3.000 bits tegelijk verwerkt moeten worden. Dit is absurd en absoluut onmogelijk.
Zoekend naar een plaats waar het menselijke bewustzijn dan wél zou kunnen zetelen vond de wetenschap nog een hypothese, ook wel hologramhypothese genoemd. Het bewustzijn kan volgens deze visie niet ín het menselijk lichaam, maar moet daar búiten gesitueerd zijn, en wel ín of in relatie tot de electromagnetische velden van de hersenen. Het moge duidelijk zijn dat deze ‘los-van-het-lichaam’-gedachte de grote doorbraak betekent om het verband in te zien met de elders besproken energetische bewustzijnsvelden in de ruimte (zie ‘Makrokosmos’). In feite opent zich hiermee het begrip voor het bestaan van een universeel non-lokaal bewustzijn.
Intermediair
Tegelijk staat het DNA in dit verhaal nog lang niet buiten spel. DNA is een langgerekt molecuul van circa drie meter lang, dat in opgerolde vorm deel uitmaakt van elke celkern in elke cel van het lichaam. Zo’n celkern meet ongeveer één duizendste millimeter en een volledige cel ± één honderdste millimeter. Het voor elk individu unieke DNA-molecuul, dat bij de conceptie ontstaat, is de bron voor alle cellen in ons lichaam, hoe verschillend hun aard en speciale functies ook mogen zijn.
Van het DNA is nog lang niet alles bekend, maar één der laatste ontdekkingen is bijzonder interessant: het DNA blijkt namelijk ook de bron te zijn van het bijzondere licht, dat elke levende cel uitstraalt.
Deze uiterst subtiele straling, circa 100 miljoen maal zwakker dan daglicht, noemen sommigen ook wel ‘biologische laser’ en is kenmerkend voor elk levend organisme. Zogenoemde biofotonen vormen een pulserende stroom van enkele tienduizenden fotonen (per sec./cm²) en lijken vanuit de gehele cel te komen.
Dit is te verklaren door het feit dat DNA zich niet alleen in de celkern bevindt, maar ook in de soort energie-knooppunten elders in elke cel (de mitochondriën). Uit onderzoekingen bleek dat dit organische licht een rol speelt bij verbindingen tussen cellen (onder biologen bekend als ‘bio-informatie’), nodig voor het regelen van celdeling, celgroei, celvernieuwing e.d.
Vermoedelijk heeft DNA een elementaire functie bij het coördineren en uitwisselen van vrijwel alle celinformatie. Een belangrijk aspect hiervan is de uitwisseling van en naar invloeden buiten het stoffelijk lichaam. Op dit punt brengen we een recente ontdekking van de kwantumfysica in het spel. Populair verkort: bewustzijn kan materie beïnvloeden, oftewel:
De elektromagnetische velden van de hersenen zijn niet de oorzaak van het bewustzijn maar het gevolg.
Waarschijnlijk vormen deze velden (als ‘produkt’) de basis van het individuele bewustzijn. Zij zijn als het ware -als energetisch medium- de dragende structuur voor het spiritueel functioneren. Net zoals ons lichaam (evenzo ‘produkt’ van energetische sturing) de drager is voor ons functioneren in de tastbare wereld.
Vanuit deze velden blijken de hersencellen via hun DNA informatie uit de ruimte op te nemen, ‘bio-informatie’ zowel als bewustzijnsimpulsen. Onder ‘Makrokosmos’ is een poging gedaan om de relatie aan te geven tussen het elektromagnetische en non-lokale gebied.
In elk geval geldt: alle cellen van een lichaam ontvangen hun informatie vanuit het non-lokale bewustzijn, dat overal in de ruimte identiek aanwezig is.
Het DNA in elke cel functioneert hierbij als intermediair: het heeft niet alleen verbinding met de non-lokale ruimte, maar het vormt bovendien de verbinding tussen alle cellen onderling.
Volgens deze hypothese bevat het DNA niet zélf erfelijke gegevens, maar het kan de erfelijke, persoonstypische en vormgevende informatie direct uit het non-lokale bewustzijn ontvangen.
Zo’n intermediaire functie is te vergelijken met die van de processor in een computer. Zoals bekend bestaat een processor uit een minuskuul kwartskristal van enkele tientallen mm², waarop miljoenen transistorfuncties zijn aangebracht. Hierin verwisselt, kopiëert en verplaatst de processor continu data met een snelheid van miljoenen bits per seconde.
De processor, een trillend kristal, bevat niet zélf de informatie, maar verwerkt alleen de gecodeerde data, welke binnen komen als electromagnetische golven met steeds wisselende frequenties. Ook levende organismen verkeren steeds in een ritmische trilling (oscillatie), vibrerend of periodiek. Het principe van oscillatie blijkt kenmerkend te zijn voor de uitwisseling van informatie met de non-lokale ruimte.
Conclusie
Wetenschappelijk is aangetoond, dat voor grote hoeveelheden gegevens in onze hersenen geen plaats is. Het is waarschijnlijk dat ons DNA als een soort interface werkzaam is voor het verkrijgen van allerlei informatie, welke búiten ons lichaam is opgeslagen.
Via de elektromagnetische velden van mijn hersenen kan ik onbewust of naar wens over die informatie beschikken vanuit het non-lokale bewustzijn. Omdat in principe elke mens met deze toegang kontakt heeft, ligt daarin de mogelijkheid tot geestelijke afstemming besloten, tot woordloze communicatie, gedachtenoverbrenging e.d.
Dit is in beginsel universeel bewustzijn (zie ‘Makrokosmos’).
Met ‘non-lokaal’ specificeren we het nader als: níet aan het ruimte-tijdcontinuüm gebonden maar wél ogenblikkelijk en overal aanwezig. Sommigen noemen het ‘instantaan’. Non-lokale kontakten zijn niet energetisch zoals elektromagnetisme; ze zijn dus onafhankelijk van de lichtsnelheid en komen vermoedelijk met gedachtesnelheid tot stand.
De informatie die het DNA uit de non-lokale ruimte ontvangt kan heel verschillend van aard zijn. Wellicht zijn de erfelijke eigenschappen in verband met de klank ‘DNA’ het meest bekend. DNA omvat echter veel meer: het bevat de volledige typische informatie van elk (uniek!) individu.
Zo zijn er vooral ook vormbepalende gegevens beschikbaar, de zogenoemde morfogenetische data, die onder meer van invloed zijn op de talrijke variaties van celvorming.
Zijn dit tot zover nog onbewuste processen, extra interessant wordt het beschouwen van meer bewuste aftasting van informatie. Voor ons lange-termijn geheugen, onze levenservaring, onze levensherinneringen (veelal filmisch geregistreerd), parate kennis e.d. kunnen we steeds teruggrijpen op het non-lokale bewustzijn.
We hebben nu twee dingen ontdekt:
1) Ik ben als mens in wezen bewustzijnsenergie, beschik als individu op aarde weliswaar tijdelijk over een lichaam, maar ik ben hiervan geenszins afhankelijk om bewust te zijn van mijn altijd functionerend geestelijk bestaan.
2) Mijn belangrijkste bewustzijnsinhouden bevinden zich niet in mijn tijdelijk lichaam, maar in het zogenoemde non-lokale bewustzijn, waartoe ik onbewust en/of bewust toegang heb via een natuurlijke, innerlijke verbinding.
Vanuit dit weten kunnen wij onszelf, de ander en alles om ons heen van binnen uit bekijken.
Inleiding – De explosie – Deeltjes of leegte – Het atoom – Conclusie
Inleiding
Stichting Levend!leven vestigt onder meer de aandacht op zodanig anders denken, dat wij in staat zijn de kosmos, onze omgevende wereld, de natuur, andere mensen en onszelf als het ware van binnen uit te bekijken. Door dit in praktijk te brengen zal onze visie op het dagelijks bestaan op den duur totaal veranderen. Deze ‘ombuiging’ van het denken is op diverse manieren te benaderen. Eén ervan is het onderzoek -microkosmisch of makrokosmisch- naar het wezen, de structuur en werking van al het bestaande.
Een makrokosmische benadering gaat uit van het kosmische functioneren in de uitgestrekte ruimte. De mikrokosmische beschouwing baseert zich op het gedrag van elementaire krachten en deeltjes, waaruit atomen zich hebben gevormd. Teneinde ons hiervan enig begrip te vormen, ontkomen we er niet aan om allereerst na te denken over het ontstaan van het heelal.
Hoewel de kennis daarover nog steeds marginaal is (en vooralsnog ook blijft), zijn de meeste natuurkundigen en astronomen het inmiddels wél eens over de bekende Oerknal-hypothese. Na circa honderd jaar discussie kreeg eind 20ste eeuw deze overeenstemming min of meer vorm.
Met de Oerknal (of Big Bang) zou ons universum zo’n 15 miljard jaar geleden zijn ontstaan, wellicht uit de explosie van een reuzenster of van een zogenoemd ‘zwart gat’, waarin alle materie onder gigantische druk was geconcentreerd. Overbodig te zeggen, dat er aanvankelijk sprake was van een onvoorstelbaar grote dichtheid en hoge temperaturen.
Met de explosie begon het uitdijen van het heelal, alles verwijderde zich steeds meer van elkaar en in feite is dit proces sindsdien zonder onderbreking aan de gang. Er is immers niets dat het zou moeten of kunnen stoppen. Het is universele kracht die steeds alles doet komen en gaan.
Dit laatste blijft onverminderd overeind wanneer we de hypothese volgen van enkele andere geleerden, die niet overtuigd zijn van de eenmaligheid van de Oerknal. Zoals alles in de natuur zich manifesteert als een voortdurende golfbeweging van ontstaan en afbraak, van geboorte en sterven, zo zou ook het heelal na een langdurige uitdijing weer een einde vinden.
Daartoe is het model bedacht van meerdere universums, die in een meerdimensionale ruimte onafhankelijk van elkaar uitdijen. Eén zo’n vierdimensionaal heelal (ruimte-tijd-kontinuüm) wordt ook wel 4-braan genoemd, omdat het -als een membraan- kan spannen, krommen, expanderen, vibreren, rimpelen e.d.
Twee 4-branen kunnen zich -al uitdijend- vlak bij elkaar bevinden en aanvankelijk toch niet op elkaar inwerken. De afstand tussen twee van die heelallen kan kleiner zijn dan de grootte van een atoomkern. Maar de uitdijing van een 4-braan nadert uiteindelijk een limiet, waarbij zo’n heelal onvoorstelbaar ijl wordt.
De 4-branen kunnen zich vervolgens verder naar elkaar toe bewegen, elkaar aantrekken, rimpelen (waardoor variaties in dichtheid ontstaan) en tenslotte botsen. Ook in dit geval is er sprake van een explosie. Hierdoor zouden de 4-branen zich dan weer van elkaar verwijderen en er begint een nieuwe uitdijingscyclus.
De dichtheidvariaties bij het rimpelen -ook verantwoordelijk voor het plaatselijk botsen- zouden hete en minder hete regionen veroorzaakt hebben in de vuurbal van de explosie. Dit houdt verband met een uniek verschijnsel, dat we nog steeds kunnen waarnemen: de zogeheten kosmische achtergrondstraling. Sommigen betitelen het als het ‘nagloeien van de Oerknal’.
Deze achtergrondstraling is een interessante informatiebron. Met behulp van satellieten hebben wetenschappers daarin inderdaad kleine temperatuurverschillen kunnen meten. Zo’n ontdekking zou ons nu verklaren, dat in de begintijd van het heelal grote verschillen hebben bestaan in materieconcentratie cq. dichtheid (aantal deeltjes per eenheid van ruimte).
De hierna volgende tekst ‘explosie’ behandelt onder meer de zogenoemde kosmische inflatie, die onmiddellijk na de oerknal ons heelal deed ontstaan. Naar alle waarschijnlijkheid zijn de besproken dichtheidsverschillen het gevolg geweest van minuscule quantumbewegingen (wordt verderop toegelicht) vlak vóór de kosmische inflatie.
Die minischokjes zouden onder invloed van de gigantische expansie, welke erop volgde, in een fractie van tijd zijn uitvergroot tot de talrijke concentraties van deeltjes. En precies hieruit zouden zich later de sterrenstelsels en galaxies in het nieuwe heelal hebben ontwikkeld.
De explosie
Een combinatie van beide hypothesen is denkbaar: ‘de Oerknal’ -als begin van ons universum- kan zowel het enige oergebeuren zijn als wel het laatst plaats gevonden botsingsfenomeen. Ongeacht voor welke hypothese wij ook kiezen -of we het nu hebben over een eenmalig dan wel over een zich herhalend ontstaan van een kosmos- essentiëel is, dat er altijd sprake is van een explosie.
Deze werd dus óf veroorzaakt vanuit een ‘zwart gat’ óf door ‘botsende heelallen’. Het resultaat is evenwel identiek: een explosie met een macht aan uitstromende energie. En deze energie blijft tijdens de totale uitdijingscyclus van een universum werkzaam. Het gaat er om ons bewust te zijn van een altijd bestaande (en al het bestaande doordringende) universele kracht.
Al met al kunnen we het dus gewoon ‘de Oerknal’ blijven noemen. We moeten ons vanaf het begin echter vooral een juist beeld maken van zo’n oerknal. Velen stellen zich die voor als een centraal gebeuren ‘ergens midden in de ruimte’. Er is echter nooit sprake geweest van een centrum, waar de explosie geconcentreerd was en waar vanuit ’brokken’ in alle richtingen vlogen. De oer-explosie vond overal in de ruimte gelijktijdig plaats.
Bovendien ontstond ons heelal niet ‘in een lege ruimte’ en dijt niet daarin uit. Het heelal is zélf ruimte en in deze ruimte nemen de afmetingen voortdurend toe. Ongeacht waar dan ook in het heelal we ons bevinden: vanuit elk punt zouden wij de sterrenstelsels van ons af zien gaan.
Om dit essentiële verschil te begrijpen kan de relativiteitstheorie van Einstein een handje helpen. Deze stelt immers, dat in de ruimte zich niets sneller kan bewegen dan het licht. Dit lijkt in strijd met de Wet van Hubble: ‘de snelheid van een sterrenstelsel neemt toe naarmate de afstand tot de waarnemer groter wordt’.
Gezien de oneindige ruimte zouden stelsels zich dan zo ver van ons af kunnen bewegen, dat hun snelheid die van het licht een keer móet overtreffen. Is dit verenigbaar? Ja, want de eerstgenoemde theorie gaat over bewegingen dóór de ruimte (daarvoor geldt als limiet de lichtsnelheid) en de andere wet betreft de uitdijing ván de ruimte (die zélf blijft uitbreiden).
Volgens wetenschappers heeft de eerste uitdijing plaats gevonden in een minuscuul deel van de eerste seconde na de explosie. De factor hiervan?: 1060 (dat is een 1 met 60 nullen, oftewel: 100x het kwadraat van quadriljard). Sommigen noemen dit de fase van kosmische inflatie: in minder dan één tel ontstond uit een minimaal materievolume (vaak ‘oeratoom’ genoemd of ‘niet-zijn’) de aanzet van ons universum.
Er is een belangrijke reden, waarom hier de aandacht gevestigd wordt op de gigantische uitbreiding van de ruimte binnen een nauwelijks meetbaar tijdfragment. Filosofen vinden hierin een duidelijke sleutel voor het bestaan van ‘gedachtesnelheid’, die niet vergelijkbaar is met de natuurkundige limietsnelheid c (circa 300.000 km/sec.), maar ‘instantaan’ (gelijktijdig) van karakter is.
Na de inflatie-flits was het heelal gevuld met minimale deeltjes: zogenoemde quarks (waaruit later de protonen en neutronen zouden ontstaan) en gluonen, die verantwoordelijk zijn voor het verband tussen de quarks. In de grote hitte vlak na de oerknal was dit verband overigens nog nauwelijks aanwezig: alle deeltjes zweefden rond in een soort ‘quark-gluon-plasma’.
Er bestonden ook al fotonen en elektronen, deeltjes die níet zijn samengesteld uit quarks.
Zodra de temperatuur voldoende gedaald was (circa één miljoenste seconde na de oerknal) kon de vorming van protonen en neutronen uit quarks en gluonen een aanvang nemen. Uit twee zogenoemde ‘up-quarks’ en één ‘down-quark’ ontstond een proton; uit één up-quark en twee down-quarks vormde zich een neutron.
Weliswaar bevonden zich ook allerlei antideeltjes in de ‘ruimtesoep’, maar geringer in aantal dan hun tegenpolen (gelukkig maar, want anders bestond ons universum niet). Het gevolg hiervan was, dat -ook na elke wederzijdse opheffing bij een botsing van deeltje en antideeltje- er genoeg materie is over gebleven om onze kosmos zich verder te laten ontwikkelen.
Na circa 200 seconden zou de temperatuur gedaald zijn tot minder dan een miljard graden: vanaf dat moment konden de positief geladen protonen en de ongeladen neutronen gezamenlijk atoomkernen gaan vormen. Binnen ruim 15 minuten kwamen alle atoomkernen tot stand van de 4 lichtste elementen, t.w.: waterstof, helium, berylium en lithium.
Hierna zou de temperatuur al zo veel verder gedaald zijn, dat er geen samensmelting tussen protonen en neutronen meer mogelijk was. Alle zwaardere elementen zijn veel later ontstaan: dit gebeurde tijdens de processen, die later binnen in de sterren en planeten plaats vonden.
Onder invloed van de hoge temperatuur bleven de elektronen en fotonen nog ongebonden. Het voortdurend botsen van deze deeltjes heeft tijdens de eerste honderdduizenden jaren gezorgd voor een alles verhullende (gloeiend hete) nevel in het heelal. Zo’n 380.000 jaar na de oerknal bereikte de voortdurend dalende temperatuur een waarde onder de 3000° C. Toen konden de atoomkernen de vrije elektronen gaan ‘vangen’ en vormden zich volledige atomen.
Omdat de fotonen niet meer botsten met de elektronen zorgden de vrij bewegende fotonen (d.i. dus licht) voor het optrekken van de nevel en een meer transparant wordend heelal. Dit eerste onbelemmerde licht is iets, wat we nog steeds kunnen waarnemen en wel in de vorm van de al eerder vermelde kosmische achtergrondstraling, welke overal aan de hemel aanwezig is. De gemiddelde temperatuur hiervan is -270,4° C, dus 2,7° boven het absolute nulpunt.
Deeltjes of leegte
De eerder besproken ijlheid van ons uitdijend heelal kan op den duur zo groot worden, dat zich minder dan één deeltje bevindt in een ruimte van een biljard kubiek lichtjaar. Zoals bekend is één lichtjaar de afstand die het licht in 1 jaar aflegt, hetgeen neerkomt op circa 9,5 billioen km. Volgens de eerste hypothese (eenmalige oerknal) betekent zo’n ijlheid theoretisch al lang het einde van ons universum. Gelukkig biedt de tweede hypothese het uitzicht op voortgang.
De ijlheid op zich heeft voor ons grote betekenis: op grond van de onverminderde uitdijing kunnen we de ruimte van ons universum met steeds meer recht ‘nagenoeg leeg’ noemen.
Maar wat is ‘leeg’? Steeds meer natuurkundigen zijn het erover eens, dat de kosmos voor 96% bestaat uit zogenoemde ‘donkere of zwarte materie’. Deze geeft géén elektromagnetische straling af, absorbeert ook dergelijke straling niet, is onzichtbaar en alleen meetbaar door de werking van de aantrekkingskracht.
Eigenlijk neigen de wetenschappers ertoe om te mogen spreken van ‘massaloze deeltjes’; daarmee zou heel veel kunnen worden verklaard. Het probleem is echter, dat zodra we het over deeltjes hebben, er onherroepelijk -hoe gering ook- een massa mee gemoeid is. Want elk benoemd deeltje moet volgens de gangbare fysica nu eenmaal massa hebben.
Op dit punt aangekomen is het nuttig om onder de tekst ‘Makrokosmos’ in het gedeelte ‘Op ontdekkingsreis’ even de gedachten op te frissen omtrent de mathematische benadering van ruimte. In aansluiting hierop kunnen we dan stil staan bij het ruimte-model, dat de Engelse natuurkundige Higgs omstreeks 1964 ontwierp.
Het totale universum zou volgens deze hypothese gevuld kunnen zijn met een onzichtbaar veld (later Higgs-veld genoemd). Dit veld zou de massaloze deeltjes meer of minder massa kunnen verlenen, afhankelijk van de wisselwerking, welke zij met het Higgs-veld hebben. Laten wij (en dit is van belang!) de gedachte dus vooral vasthouden, dat -afhankelijk van nader te verkennen invloeden- er zich waar ook in de ruimte afwisselend energie of materie kan bevinden.
Het atoom
Wetende dat de ruimte nagenoeg leeg is, hopen velen enig houvast te vinden in de tastbare materie, die is opgebouwd uit atomen en moleculen. Daartoe kijken we eens goed naar de structuur van het atoom: een kern waar omheen één of meer elektronen hun baan beschrijven. Al op school leerden we hierover:
Een atoom is te beschouwen als een mini-zonnestelseltje, want de verhouding tussen zon en afstand tot de omlopende planeet komt ongeveer overeen met de verhouding tussen atoomkern en afstand tot het elektron. Zo ontdekken we dat zelfs de zogenaamde harde materie zich het beste laat definiëren als praktisch lege ruimte tussen minimale atoomkernen en elektronen.
Om zich deze leegte enigszins te kunnen voorstellen nemen we ons eigen sterrestelsel als voorbeeld. Daarin meet de diameter van de zon ruim 0,93% van de gemiddelde afstand tot de aarde en de doorsnede van de aarde nog geen 0,009% ervan. Het verst van onze zon staat de planeet Pluto: gemiddeld 39,4 maal de afstand tussen aarde en zon. De diameter van de zon bedraagt slechts iets meer dan 0,02% van haar gemiddelde afstand tot Pluto.
Zoals we in het sterrestelsel de enorme lege ruimte ervaren, zo kunnen we ons ook bewust zijn van de open ruimte in één atoom. En dit levert ons dan als beste betiteling voor elk materieel lichaam -hoe zwaar en massief ook- de bescheiden omschrijving: ‘nagenoeg leegte’.
Een populair voorbeeld kan de gedachte omtrent ‘lege voorwerpen’ wellicht verduidelijken. Stel we plakken en stapelen een grote hoeveelheid voetballen zodanig tegen en op elkaar, dat er een muur ontstaat. Hier kunnen we tegen leunen, erop klimmen, er niet doorheen stappen, e.d. Tegelijk weten we, dat het hele bouwwerk praktisch geheel uit lucht bestaat.
Op vergelijkbare wijze kunnen we ervan doordrongen zijn, dat elk stoffelijk voorwerp dat we zien of voelen, vanwege zijn moleculaire structuur bijna louter leegte en transparantie omvat.
Eigenlijk kijken we bij alle vloeistoffen en vaste voorwerpen alleen naar een facade, die door oppervlaktespanning min of meer intact blijft. Weliswaar kan die oppervlaktespanning heel groot zijn, zodat we de indruk krijgen van taaie stroop, sterk doek, massief hout of harde steen. Maar al die dingen zijn in werkelijkheid praktisch alleen open ruimte met een uiterst dunne oppervlakte of schijnbare wand ter dikte van de elektronen in de buitenste atomen.
Conclusie
De elders genoemde ‘96% zwarte materie’ impliceert een totaalvolume van circa 4% meetbare materie in de kosmos. Dit omvat alle sterren, planeten, kometen, meteorieten, stofwolken e.d., die in het heelal te vinden zijn.
Zoeken we binnen dit volume naar de werkelijke materie, geconcentreerd in alle bestaande atoomkernen, dan vinden we voor alle bestaande atoomkernen tesamen (zie voorbeeld zonnestelsel) circa 0,001% van deze 4%,hetgeen minder is dan 0,0001%. In feite reduceert zich het zichtbare heelal tot dit totaal van atoomkernen oftewel tot de totale proton- en neutronmassa in de kosmos.
Omdat deze voor 99 % procent bestaat uit de bindingsenergie tussen de quarks, blijft er uiteindelijk circa 1% van 0,0001% over voor het volume aan quarks. Dat komt uit op minder dan 0,000001% (één miljoenste procent) geschat volume aan deeltjes in het universum.
Door de konstante uitdijing van het heelal is zo’n schatting bovendien van moment tot moment onnauwkeuriger en van steeds minder invloed in de steeds ijler wordende ruimte.
Duidelijk is dat bij deze orde van grootte het niet meer belangrijk is om precies te weten hoe zuiver onze schatting is of hoe weinig vaste materie zich eigenlijk manifesteert. Het is eenvoudig zo weinig, dat het veel logischer is om uit te gaan van een energetische kosmos. Weliswaar ontstaan en verdwijnen -zo nu en dan hier en daar- materiële deeltjes, maar veel betekenis heeft dat verhoudingsgewijs niet.
We begrijpen nu, dat alles wat bestaat en leeft in wezen niets anders is dan energie: energetische impulsen die werkzaam zijn in elektromagnetische velden. Onder ‘Macrokosmos’ kunnen we hierover uitvoeriger lezen. Alle stoffelijke vormen of lichamen zijn tijdelijke omzettingen van energie in materie en zijn zeker niet fundamenteel.
Zodra we in het gewone alledaagse functioneren niet meer uitsluitend denken in materiële vormen, maar ons bewust zijn van het energetische beginsel dat primair in alles werkzaam is, hebben we kennis gemaakt met de andere ‘kijkrichting’. De recente kwantumfysica kan ons daarbij een steuntje in de rug geven.
Populair verwoord stelt deze theorie onder meer, dat de positie van een deeltje in de natuur nooit exact te bepalen is, maar afhankelijk is van de actie van de waarnemer. Pas het initiatief van bewustzijn brengt manifestatie teweeg. Met andere woorden: bewustzijn gaat vooraf aan de uitdrukking in de stof; gedachten scheppen de vorm. Ik schep uiteindelijk mijn eigen beelden van de omringende wereld, zoals die zich vervolgens aan mij voordoet.
Inleiding – Op ontdekkingstocht – Fundamenteel en universeel
Mijn eigen bestaan – Conclusie
Inleiding
Stichting Levend!leven vestigt onder meer de aandacht op zodanig anders denken, dat wij in staat zijn de kosmos, onze omgevende wereld, de natuur, andere mensen en onszelf als het ware van binnen uit te bekijken. Door dit in praktijk te brengen zal onze visie op het dagelijks bestaan op den duur totaal veranderen. Deze ‘ombuiging’ van het denken is op diverse manieren te benaderen. Eén ervan is het onderzoek -mikrokosmisch of makrokosmisch- naar het wezen, de structuur en werking van al het bestaande.
Een mikrokosmische beschouwing baseert zich op het gedrag van elementaire krachten en deeltjes, waaruit atomen zich hebben gevormd. De makrokosmische benadering gaat uit van het functioneren in de uitgestrekte ruimte. In de praktijk blijkt dat velen steun ondervinden aan een imaginatie, welke begint met het beeld van de allesomvattende kosmos.
Weliswaar kunnen wij niet lichamelijk door de onmetelijke ruimte een reis ondernemen van sterrestelsel naar sterrestelsel. Niets verhindert ons echter om dat wél te doen in de veilige beslotenheid van de eigen gedachten; onze fantasie kan heel ver reiken. Daarbij moedigt Albert Einstein ons aan met de uitspraak: ‘Fantasie is belangrijker dan weten, want weten is begrensd’.
Bovendien kunnen we -vooruitlopend op hetgeen hierna volgt en voorlopig gehanteerd als hypothese- ons ervan bewust zijn, dat konstruktieve gedachten niet zomaar onbeduidende fantasiebeelden zijn, maar in hun kern werkelijkheidswaarde hebben. De verreikende betekenis hiervan kent een ieder, die met de beoogde omkering van zijn of haar denken heeft kennis gemaakt.
Op ontdekkingstocht
Laten wij ons de allesomvattende kosmos voorstellen als onbegrensde ruimte, waaraan de wetenschap een kromming toekent in minimaal één dimensie buiten de drie ons bekende richtingen. Als vierde dimensie functioneert de factor tijd, die het mogelijk maakt afstanden in de ruimte uit te drukken met behulp van de lichtsnelheid. Tot nu toe nemen de meeste wetenschappers aan, dat dit de limietsnelheid in de kosmos is. Sommige werken echter al met de hypothese, dat gedachtesnelheid de ultieme maatstaf in de ruimte is.
Kwantitatief bezien weten we, dat de ruimte zich ontwikkelde na de ‘Oerknal’ (circa 15 miljard jaar geleden) en miljarden galactische nevels bevat, die zich in het uitdijende heelal voortdurend van elkaar af bewegen. Deze stelsels zijn echter zo ver van elkaar verwijderd, dat we met enige zin voor verhoudingen tegelijk kunnen spreken van een nagenoeg lege ruimte. Want wanneer we alle tastbare materie in de kosmos zouden samenvoegen tot één compacte massa, is deze nog altijd verwaarloosbaar klein in relatie tot de onbegrensde ‘lege’ ruimte.
Voor ons doel nog interessanter is een kwalitatieve beschouwing van hetgeen de uitgestrekte ruimte in feite is. Wat betekent eigenlijk ‘lege ruimte’? Simpel gezegd noemen wij een ruimte ‘leeg’, wanneer we er met onze lichamelijke zintuigen niets in kunnen zien, horen of aanraken. Maar bestaat er eigenlijk iets dat nog beperkter functioneert dan onze lichamelijke zintuigen?
Uiteindelijk tasten wij niet verder dan de aarde, zien wij maar een heel klein stukje (tussen infrarood en ultraviolet) van het grote (lichtgolven-)spectrum en horen wij maar een heel beperkt aantal frequenties (tussen circa 20 en 18.000 Hertz) van een uitgestrekt geluidsgolven-gebied. Alleen in het eerste kwart van hun leven kunnen mensen nog frequenties onderscheiden tot circa 20.000 Hertz. Al met al kunnen we rustig stellen, dat wat leeg lijkt verre van leeg behoeft te zijn.
Voor hen die zich een beeld willen vormen bij het denken over de ‘lege’ ruimte kan een zuiver mathematische benadering uitkomst bieden. Teruggebracht tot de meest elementaire gedachte beschrijft een wiskundige de onbegrensde ruimte als een verzameling van een oneindig aantal direct aansluitende wiskundige punten.
Tegelijk weten we dat elk wiskundig punt (dat zelf zonder afmeting is) het snijpunt is van twee of meer lijnen en dat twee elkaar snijdende lijnen bepalend zijn voor een vlak. Met behulp van andere lijnen buiten dit vlak (maar niet evenwijdig eraan) kunnen we ons zo’n vlak niet alleen eindeloos strak maar ook gebogen voorstellen, gevouwen of golvend, gesloten of doorlaatbaar en andere vlakken snijdend tot elke denkbare ruimtelijke vorm. Dus ook al zien, horen of voelen we zintuiglijk niets: de ruimte kan zeker wel gevuld zijn met allerlei structuren en bewegingen.
Bovendien is bekend, dat alle stelsels in de kosmos zich volgens een min of meer voorspelbare wetmatigheid bewegen. Er is geen sprake van chaos maar van onderlinge inwerking en veelal aan elkaar gerelateerde posities. Dit geldt voor galactische stelsels onderling zowel als voor de miljarden sterrestelsels binnen één spiraalnevel. Alles wijst op ordenende krachten, welke de ‘lege’ ruimte in hun vaste greep hebben.
De gedachtesprong van abstract wiskundig vlak naar een concreet krachtenveld lijkt daarbij niet moeilijk. Laten we -om kort te gaan- aannemen wat de wetenschap ons hierover leert:
de onbegrensde ruimte is één grote krachtenstructuur van electromagnetische velden, waarin golven van allerlei aard met elkaar interfereren. Dat wil zeggen, dat we leven temidden van energische velden met voortdurende versterking, opheffing of verzwakking van golven.
Fundamenteel en universeel
Op dit punt aangekomen is het verhelderend om ons even de beroemde formule van Albert Einstein te herinneren: E=mc2 oftewel: energie en massa kunnen onder bepaalde omstandigheden of inwerkingen in elkaar overgaan. Er bestaat dus in feite geen wezenlijk verschil tussen energische kracht en vaste materie.
Weliswaar wijst c2 (het kwadraat van de lichtsnelheid) op de enorme hoeveelheid energie die nodig is om één eenheid massa te vormen, maar dit doet niets af aan het principe, dat voor onze beschouwing van belang is: energische krachten, de fundamentele principes in de kosmos, zijn de bouwstenen voor alles wat bestaat. Zij vullen niet alleen de ruimte, maar ontwikkelen ook -laten we gemakshalve zeggen door verdichting van energie- alle hemellichamen, alle vaste vormen en alle uitingen van leven.
Aansluitend hierop kunnen we inzien, hoe ergens in de kosmos -waar op een planeet (toevallig of niet) zich passende levensomstandigheden voordoen- de universeel aanwezige energie de kans krijgt zich ook als levensenergie te manifesteren. Een eenheid van energie, welke we energische monade kunnen noemen, wordt zodanig door levenskracht versterkt, dat deze in staat is om aan de omgevende ruimte allerlei atomen te onttrekken, met behulp waarvan er steeds vastere structuren tot stand kunnen komen.
Zo’n monade bouwt zich als het ware eerst een energiekern op, dan een energielichaam en vervolgens het ene fijnstoffelijke lichaam na het andere -geleidelijk dichter en zwaarder- tot er zich uiteindelijk een voor die specifieke planeetomstandigheden levensvatbaar lichaam heeft ontwikkeld. We doen er goed aan om deze redenering niet uitsluitend te betrekken op de aardse omstandigheden en bij begrippen als ‘lichaam’ en ‘leven’ niet alleen te denken aan de ons bekende dierlijke of menselijke levensvormen. ‘Lichaam’ betekent hier niet meer dan uiterlijke bekleding van een energische kern.
Bedoeld is om een algemeen geldend proces te beschrijven. ‘Lichaam’ kan ook staan voor een plantaardige of minerale structuur. ‘Leven’ kan bijvoorbeeld ook een ontwaken van leven betreffen zónder de noodzakelijke aanwezigheid van een ouderpaar, zoals wij dat op aarde kennen. Het is immers aannemelijk, dat onze planeet niet de enige plek in de kosmos is, waarop zich vormen van leven hebben ontwikkeld.
Biologen weten al lang dat de aanwezigheid van licht, water en de zes belangrijkste elementen voor het menselijk lichaam lang niet als enige bepalend zijn voor het ontstaan van hetgeen bij ons bekend is als ‘leven’. Zelfs op aarde bevindt zich al leven, waarbij de genenstructuur deels afwijkende chemische elementen bevat (waaronder het hooggiftige arseen!) of -bijvoorbeeld op de bodem van de oceaan- zonder licht uitkomt. Laat staan wat elders in de ruimte wellicht mogelijk is als ‘lichaam’ en ‘leven’.
Mijn eigen bestaan
Hoe lang we ook doorgaan met de beschrijving van algemene processen en denkbare mogelijkheden: er komt een moment waarop wij beseffen, dat uiteraard ook onze eigen aanwezigheid deel uitmaakt van al het bestaande en dus in beginsel energisch van oorsprong is. In de kern van ons wezen zijn wij elk een energische monade met een volstrekt individuele plaats in het universum. Alle wetten van de kosmos zijn in principe ook direct op ons individuele bestaan van toepassing. De natuur is eenvoudig en eenvormig.
Eén van die wetten is de algemeen aanvaarde wet van behoud van energie: de totale in de kosmos aanwezige energie kan uiteindelijk niet verloren gaan. Weliswaar treden er voortdurend talrijke variaties op bij de overgang van de ene in de andere vorm van energie of massa, maar de uiteindelijke som van energie én massa, zo meldt de wetenschap, is een konstante. Dit geldt dus ook voor mijn eigen bestaan.
Het lijkt soms in tegenspraak te zijn met hetgeen wij zien gebeuren tijdens het leven op aarde, bijvoorbeeld bij het verloop van het menselijke leven. Op puur stoffelijk niveau is het duidelijk: een kind wordt geboren, groeit op en wordt volwassen; de mens verwerkelijkt zich, wordt oud en sterft. Gedurende dit hele proces is er continu sprake van het eerder vermelde onttrekken -voornamelijk via lucht, water en voedsel- van allerlei (levens)atomen aan de omgeving.
Na het sterven valt het lichaam weer tot de aanvankelijke elementen uiteen of er gaat (bij verbranding) bovendien een deel als warmte-energie naar de omgeving terug. We zijn vast bereid om dit stoffelijke aspect van ‘behoud van energie’ nog wel te aanvaarden, maar gaat het op niet-materieel niveau net zo?
Hoe zou energie in gedematerialiseerde staat anders moeten reageren dan dezelfde energie in stoffelijke vorm? Het zal duidelijk zijn, dat de natuur altijd en overal identiek functioneert. Of het nu gaat om wording of vernietiging, om harde materie of ijle energie: het proces is steeds vergelijkbaar. De fundamentele bouwstenen en krachten in de natuur zijn immers overal in de ruimte hetzelfde.
Bijgevolg zal na de ‘dood’ van een levend wezen de bezielende energie zich weer geleidelijk terugtrekken door alle ‘lagen’ van verdichting, welke de monade ook passeerde bij het incarnatieproces. Dit gebeurt nu uiteraard in tegengestelde ‘richting’, dus door steeds meer levensatomen in de steeds ijler wordende omgeving te verliezen. Sommigen omschrijven het ook wel als het achterlaten van steeds ijlere ‘lichamen’ of ‘bekledingen’ (die later geleidelijk uiteen vallen) in de daarbij behorende velden. Wat uiteindelijk onaangetast overblijft is de zuiver energische monadische essentie.
Op vergelijkbare wijze komen en gaan andere ruimtelijke structuren, planeten of sterrestelsels: energische kracht trekt atomen aan en vormt gassen, vloeiende massa’s en steeds vastere lichamen volgens de onderliggende codes van die kracht. Onder inwerking van andere krachtvelden kunnen dan verschillende lichamen op elkaar inwerken, kunnen massa’s elkaar beïnvloeden, samenvloeien of op elkaar botsen. Dit kan nieuwe structuren tot gevolg hebben of er volgt vernietiging, ontbinding en terugtrekking. Het uitdijende heelal is één levend organisme, dat geen moment gelijk en geen moment in ruste is.
Levensenergie uit zich dus in wezen niet anders dan elke andere vorm van energie in de ruimte. Een energische monade die op een planeet tot levend wezen wordt, verschilt in principe niet van een andere energie-impuls die elders in de kosmos tot uitdrukking komt, hetzij op een andere planeet, in een ander sterrestelsel, binnen een andere galaxie of waar in de ruimte dan ook. Alleen de vorm kan verschillen.
Deze gedachte vindt steun in de eerder aangehaalde oerknaltheorie. Volgens de meest aanvaarde hypothese ging het hierbij om het exploderen van een zogenoemd ‘zwart gat’. Dit is een enorme concentratie van materie, waarin de naar binnen werkende aantrekkingskrachten zo groot zijn geworden dat er zelfs geen licht meer naar buiten treedt.
De explosie hiervan zorgde in één flits voor de totale hoeveelheid energie, welke onze kosmos vanaf het begin heeft gevormd en vervolgens onafgebroken bleef en blijft vormen. Wie deze energie ervaart als de altijd in alles aanwezige stuwende kracht kan spreken van ‘oerenergie’ en tegelijk bedenken, dat dit ook die stuwende energie is, welke elk van ons in wezen is en ons het dagelijks leven doet leven.
Conclusie
Een laatste stap die we nu binnen dit kader kunnen nemen is het overdenken van een hypothese, die steeds meer moderne wetenschappers als onontkoombaar beschouwen. Dit is de stelling dat onze levensenergie -in feite ons diepste wezen- niets meer (maar ook niets minder!) is dan ons individuele bewustzijn.
Zoals de energische monade in zijn kern identiek is aan (en deel is van) de universele kosmische energie, zo is elke vonk van individueel bewustzijn fundamenteel identiek aan (en ingebed binnen) een universeel kosmisch bewustzijn. Uiteindelijk zijn het (bijna!) twee omschrijvingen voor het zelfde.
Een logisch gevolg van de oerknal is dus de natuurlijke verbondenheid tussen alle vonken van individueel bewustzijn in de ruimte, die als zodanig elk identiek deel hebben aan het totale kosmische gebeuren.
Monadische levensimpulsen welke -zoals besproken- in beginsel niet anders zijn dan elk ander energisch centrum, blijken hun oorsprong te hebben in een alle-leven-sturend ‘levensbeginsel’ en zich als eenheid van bewustzijn uit te drukken binnen het universele kosmische bewustzijn. Zo’n levensimpuls ben ook ik. Sommige wetenschappers vatten de bewustzijnsvelden samen onder de term nonlokaal bewustzijn.
Op de vraag ‘Wat ben ik?’ past nu niet meer een antwoord als ‘Voorheen totaal niets, nu alleen mijn stoffelijk lichaam en na het aardse sterven weer totaal niets’. Duidelijk is, dat deze visie eenvoudig niet strookt met talrijke wetenschappelijke ontdekkingen in de 20ste eeuw. En dan te weten dat er in dit betoog nog maar drie van die theoriën aan de orde kwamen: 1) de oerknalhypothese, 2) het behoud van energie en 3) de gelijke identiteit van energie en massa.
Veeleer past de puzzle wél in elkaar, wanneer we begrijpen dat elk van ons -en natuurlijk elke andere vorm van leven- in wezen bewustzijn is. Zo was het onze onvernietigbare individuele bewustzijnsenergie die na de conceptie -via het aantrekken van materie (onder invloed van een stuwend levensbeginsel)- ons lichaam kon vormen.
Na mijn aardse sterven zal alle niet meer benodigde materie weer achterblijven in de gebieden, waarop de frequentie van deze materie (vergelijk de ‘dichtheid’) is afgestemd. Ik zal als monadisch bewustzijn worden teruggetrokken ‘in de richting’ vanwaar ik kwam en verblijven in de velden waarmee mijn monadische energie interfereert. Vanuit dit besef kan ik niet anders dan mijn totale zijn (waarvan mijn verblijf op aarde een tijdelijk deel uitmaakt), als puur energisch of spiritueel bestaan begrijpen.
Ik kan nu onmogelijk meer vanuit de gematerialiseerde omgeving denken, maar ken of herken mijzelf als energische monade van binnen uit. Evenzo beschouw ik anderen en alles in de wereld om me heen in de eerste plaats als een innerlijke werkelijkheid en neem vervolgens natuurlijk ook -voor zover aanwezig- de uiterlijke vormen waar.
Vanaf het moment dat ik deze volgorde begrijp, heb ik een begin gemaakt met het anders gericht denken. Ik kan nu proberen dit fundament te gaan verstevigen. Door het ’tere stekje’ dagelijks te begieten kan ik het zien ontwikkelen tot een ‘levensvatbare plant’. Eigenlijk is er niet meer nodig dan dagelijks mijn ‘anders denken’ bewust te zijn. En natuurlijk zal het effect groter zijn naarmate ik meer minuten, meer momenten of meer uren per dag daaraan kan besteden.