Religies

INHOUD:

Inleiding   Over de titel – Verdieping en verheffing – Wakker leef je leuker –

                                                                                          -Eigentijds onderzoek

Systemen  1) HET OOSTEN:     Confucianisme – Hindoeïsme – Boeddhisme

                 2) GODSDIENSTEN: Jodendom – Christendom – Islam – Soefisme

                 3) HET WESTEN:      Humanisme – Theosofie – Gnosis

Samenvatting   Conclusie – Toch een dilemma? – Praktijk

 

Inleiding

Over de titel

‘Religie’ komt van het latijnse ‘re-ligare’, dat staat voor ‘weer verbinden’ ‘opnieuw bevestigen’. In feite wijst dit op de mogelijkheden in de mens om de aansluiting terug te vinden met zijn oorsprong: zich dus weer trachten te verbinden met de kosmische Bron, van waaruit hij zich oorspronkelijk ontwikkelde. Anderzijds betekent het latijnse ‘religio’ zoveel als ‘voorzichtige omgang’, (iets) ‘behoedzaam behandelen’. We kunnen aannemen dat dit verband houdt met de zorgvuldige wijze, waarop de mensen in vroegere culturen moesten omgaan met allerlei geboden en verbodsbepalingen. De samenleving was doordrongen van talrijke rituele gebruiken, die velen later te gemakkelijk betitelden als bijgeloof. Kortom: omzichtigheid was wet in de praktijk van het dagelijks leven.

Al heeft ‘religie’ in ons taalgebruik vrijwel dezelfde betekenis gekregen als ‘godsdienst’, het werkelijke bereik van het woord is veel ruimer. Stichting Levend!leven gebruikt ‘religie’ hier in de oorspronkelijke betekenis: (conform de omschrijving hierboven) als omvattend begrip voor alle stelsels en godsdiensten, die zich nauwkeurig richten op de subtiele toegang tot de innerlijke wereld van de mens. Overeenkomstig deze definitie is een religieus mens dus een leerling op het verlichte pad van zelfonderzoek, op ontdekkingsreis naar zijn of haar ware Zelf door inkeer via de innerlijke dimensie en ontwikkeling van het bewustzijn, op zoek naar zijn of haar oorspronkelijke Thuis.

 

Verdieping en verheffing

Dit hoofdstuk staat in het teken van een geweldige paradox: het zou namelijk kunnen lijken, alsof de bekende wijsgerige- en godsdienstige stelsels maximale aandacht verdienen; maar dit is juist níet de bedoeling van hetgeen hieronder volgt! Weliswaar kijken we belangstellend naar een aantal bekende kennis- en geloofsystemen, maar we interesseren ons niet zo voor de afzonderlijke verhalen ervan. We willen alleen de algemene gemeenschappelijke basis vinden, welke aan alle ten grondslag ligt. Zo ontsluieren we de enige universele Religie. Hiertoe beschouwen wij eerst een prachtig vermogen, dat alle mensen weliswaar ter beschikking staat, maar dat lang niet door allen wordt onderkend, laat staan gebruikt.

Het gaat ons dus niet om de uiteenlopende inhoud en onderlinge verschillen van elk religieus systeem, maar juist om hetgeen alle stelsels bindt: het waarom van vele in het leven geroepen systemen. Dan blijkt het verhelderend te zijn om ook het fenomeen godsdienst te bekijken, niet de een of andere godsdienst maar de ene én de andere.Toch zullen lezers denken: hoe kan ik me nu in iets verdiepen en me tegelijk niet interesseren voor de inhoud ervan? Hier is sprake van iets dat we vaker zien gebeuren: op het eerste gezicht tegengestelde beweringen of feiten blijken bij nader inzien helemaal niet zo strijdig te zijn. Zij kunnen bijna altijd zelfs heel goed naast elkaar bestaan. Hoe kan dat?

In den regel komt dit louter door de invalshoek, van waaruit we iets bekijken. Vaak is het niets anders dan wél-of-níet in bepaalde vakjes ‘blijven hangen’. Dit kunnen we voorkomen door ons denken steeds open te houden voor het ‘naast hogere’ niveau: het begripsniveau waarop het onderscheid tussen twee tegengestelden weg valt. Bijvoorbeeld: Wat zwart is kan niet tegelijk wit zijn; zwart en wit zijn min of meer tegengestelden. Maar ‘naast hoger’ bezien zijn beide kleurloos en niet meer strijdig. Of: rood verschilt van groen, blauw en geel. Toch behoren ze ‘ergens’ bij elkaar: vanuit de invalshoek kleur bezien vormen ze één familie. Zelfs kleurloos en kleurrijk worden b.v. in het begrip ‘decoratie’ weer herenigd.

Nog een voorbeeld: Wat hard klinkt kan niet tegelijk zacht klinken; beide zijn absoluut strijdig. Doen we echter even een simpele stap buiten het vakje ‘hard/zacht’, dan heft de tegenstelling zich op: onder geluid vangen we in volle harmonie alle denkbare decibelniveaus. Maar wacht even: kleur en geluid kunnen toch werkelijk nooit iets met elkaar hebben!? Dat valt te bezien. Weliswaar is een oogarts, opticien of schilder totaal anders geschoold dan een kno-arts, audicien of muzikant. Toch werken allen ‘ergens’ onder één gemeenschappelijke noemer: zij bewaken, steunen of strelen onze zintuigen. Kortom: het verschil tussen kleur en geluid valt weg zodra we over zintuigen spreken in plaats van over oog en oor.

Het zal duidelijk zijn, dat we op deze wijze met talloze voorbeelden zouden kunnen doorgaan. Wat is nu de bedoeling? Hiermee wordt de aandacht gevestigd op de zo belangrijke mogelijkheid, dat de mens kan overzien en verenigen wat eerst onverenigbaar lijkt. Het menselijk denken kan zich verheffen tot steeds hogere begripniveaus en daarmee steeds meer tegenstellingen teniet doen. Vaak kunnen we langs deze weg bijvoorbeeld de zin van iets ontdekken, zelfs wanneer we aanvankelijk meenden dat het absurd of zinloos is. Zouden we dit vermogen meer bewust toepassen in de dagelijkse praktijk van het leven, dan behoren conflicten door misverstand, meningsverschillen, wanbegrip en onvrede meer en meer tot het verleden.

Door het wegwerken van tegenstellingen kunnen we dus bronnen van onvrede opruimen. Dat is een belangrijk aspect van verheffen, maar het belangrijkste volgt nog. We kunnen nu namelijk ook één der meest essentiële schijnbare ’tegenstellingen’ onder ogen zien, te weten: de ontdekking dat tegenstellingen in de uiterlijke wereld duidelijk wél bestaan, maar binnen de innerlijke werkelijkheid eigenlijk helemaal níet! Het is van groot belang ons ervan bewust te zijn, dat tegenstellingen alleen maar ten tonele verschenen opdat wij op deze planeet met elkaar kunnen communiceren. Zonder contrasten zouden wij in deze tastbare wereld nauwelijks iets aan elkaar kunnen duidelijk maken.

We hebben hier op aarde eenvoudigweg de verschillen nodig om het een van het ander te onderscheiden. Zuiver uiterlijk blijft de diversiteit dus bestaan, maar zodra ons denken niet meer uitsluitend gericht is op de stoffelijke omgeving, verliezen de tegenstellingen steeds meer aan betekenis. Dit geldt ook andersom: Door het bewust achter ons laten van tegenstellingen helpen we onszelf uitstekend op weg in de richting van het ‘naast hogere niveau’. Oftewel: het helpt mij me in mijzelf (dus richting ‘Zelf’) te verdiepen. In principe kan elke mens dit verwerkelijken door zich in gedachten trachten te verheffen en omstandigheden te overzien. Het klinkt paradoxaal, maar de goede verstaander vat de betekenis: verheffing in mijn denken leidt tot verdieping in mijzelf.

 

Wakker leef je leuker

Een dergelijke slogan van de stichting Levend!leven wordt na deze inleiding meer begrijpelijk. Natuurlijk wordt het dagelijks leven aangenamer, indien we -dankzij die bewustzijnsoefening- meer alert worden, de meeste ruzies weten uit te bannen en door het overzien van situaties veel onheil kunnen voorkomen. De aanbevolen methode is -naast het ‘van binnen uit bekijken’ van alles om ons heen (zie bij andere invalshoeken)- het hier bedoelde zoeken naar de ‘gemeenschappelijke noemer‘.

Presenteert de stichting Levend!leven hiermee nu twee verschillende oefeningen? Ja en neen! Inderdaad staan hierboven twee facetten vermeld, waarmee iemand zijn of haar bewustzijn helpt ontwikkelen. Tegelijk echter kunnen we ook híerop onze poging loslaten om het gemeenschappelijke principe achter beide te ontdekken, t.w.: Door de dingen ‘van binnen uit’ te benaderen verlaat ons denken in elk geval alvast de stoffelijke omgeving. Wanneer we ons vervolgens langs deze dimensie verder verheffen naar steeds hogere ‘overlappende’ en ‘verbindende’ niveaus, vallen beide facetten in elkaars verlengde. Het diep in onszelf duiken en daarmee ‘omhoog trekken’ van het overzichtsniveau ontpopt zich dan als de ultieme bewustzijnsoefening!

Indien we daarbij tegelijk beseffen, dat deze innerlijke dimensie -in de meest positieve zin- een ‘weg zonder einde’ is, ontdekken we de ontzagwekkende belofte, welke hierachter schuil gaat. Stel dat zich steeds weer opnieuw een hoger niveau kenbaar maakt, dat twee of meer niveaus eronder in één begrip blijkt te verenigen. Waartoe zou dit leiden? Zodra we deze ‘verdiepende beweging’ tot in uiterste consequentie doordenken kunnen we niet anders dan uiteindelijk erkennen, dat alles tenslotte onder één alles omvattende noemer te brengen is. We ontsluieren dan bijna de waarheid achter de bekende mystieke uitspraken: ‘het Ene is in alles’ en ‘alles is in het Ene’. Maar ook ikzelf besta, dus ‘ik ben’ en dan geldt evenzo: ‘ik ben in alles‘ en ‘alles is in mij‘.

 

Eigentijds onderzoek

Die ‘verdiepende beweging’, het in mijzelf duiken langs de innerlijke dimensie, is in essentie ook het streven van de meeste levensleringen en godsdiensten. In principe is er niets mis met religies. Waarom keren dan toch meer en meer mensen zich hiervan af? Sinds het midden van de twintigste eeuw zien we de kerken steeds leger worden, voor andere functies gebruikt en zelfs afgebroken worden. Het is niet verkeerd om -alvorens religieuze stelsels los te laten- eerst goed te kijken naar wát men eigenlijk verlaat. Want in beginsel blijken vrijwel alle bekende systemen min of meer op het zelfde te wijzen als waarop de stichting Levend!leven zich richt. Wat hapert er dan?

Vele stelsels ontstonden in tijdsgewrichten, waarin niet of nauwelijks sprake was van een toereikend menselijk bewustzijn om zelfstandig het mysterie van het leven te doorvorsen. Voor verreweg de meeste mensen was de steun van geestelijke leiders, symbolentaal en beeldverhalen eeuwen lang nodig om de abstracte materie enigszins toegankelijk te maken. Al lang voor onze jaartelling ontstonden om deze reden enerzijds de ‘verhalen voor het volk’ en anderzijds de geheime scholen voor zeer beperkte kringen van ‘ingewijden’. Bovendien speelde lange tijd de greep, die de kerk daarmee op het volk had, een heel belangrijke rol.

Waarschijnlijk zo lang de mensen kunnen denken en voelen hebben velen de behoefte gehad  om ten minste íets te kunnen begrijpen van het grote mysterie ‘leven’. Vermoedelijk ging deze drang ook altijd samen met het vage besef, dat het een zoeken betreft naar een weten, dat nooit tot in alle diepten kenbaar zal zijn. Wat niet kenbaar is, kan echter tot op zekere hoogte wél voelbaar zijn. Het is ten dele zeker enigszins te omschrijven en een klein stukje hiervan is misschien zelfs wérkelijk aantoonbaar. Bovendien: zodra iets zich niet meer in heldere woorden laat uitdrukken, kunnen we ons vaak nog behelpen met beeldspraken, allegorische voorstellingen en karakteristieke symbolen.

Iets dat we niet kunnen weten leent zich er overigens voor om het dan maar te geloven. Dit betekent echter -sinds de westerse evolutie in de twintigste eeuw- voor velen in toenemende mate een obstakel. Het ‘blind’ volgen van welk filosofisch stelsel of welke godsdienst dan ook vindt voortdurend minder aanhang. Tegelijk blijven velen onder ons onverminderd bereid tot een zoektocht naar de essentie van het leven. Niet alleen voelen ze dat dit zinvol is; zij hebben ook veel meer ‘ruimte’ ervoor dan de meeste mensen in voorgaande eeuwen. Die misten immers de geestelijke bagage én de tijd om over bewustzijnsontwikkeling na te denken, laat staan er iets aan te doen.

Dit ‘sommigen-wél en velen-níet’ komt ook even aan de orde in de inleiding van ‘Basisvragen’. Hoofdzakelijk de beter geschoolden en beter gesitueerden waren vroeger in de gelegenheid zich ermee bezig te houden. Maar zodra enkelen van hen zich ernstig inspanden, stuitten zij al snel op weerstand van kerkelijke leiders en de beperkte steun vanuit wetenschappelijke hoek. Dit ziet er heden ten dage geheel anders uit. Weliswaar zijn de meeste wetenschappers nog steeds uiterst terughoudend, maar er is ondertussen al veel wetenschappelijk ‘benoemd’ én (heel belangrijk!) voor iedereen toegankelijk. Precies dit opent nu in onze eeuw alle poorten voor een serieuze zoektocht.

Bij voorkeur richt een hedendaagse onderzoeker zich bewust op puur wetenschappelijk ontrafelde fragmenten om deze vervolgens tot een eigen beeld samen te voegen. Dit vraagt meer inspanning dan het blind volgen van kant en klare verhalen. Maar aan het einde lokt een grote voldoening. Talrijke bronnen en mogelijkheden blijken ons ten dienste te staan om ons tijdens onze ontdekkingstocht te begeleiden. Stichting Levend!leven reikt hierbij graag de helpende hand.

 

HET OOSTEN

Confucianisme

Het Confucianisme ontstond vóór onze jaartelling in het oude China. Het is één van die stelsels, die zónder een gepersonificeerde God een heel duidelijke leidraad voor de mensen verschafte met betrekking tot het alledaagse bestaan. De grote wijsgeer Confucius (551-479 v.Chr.) verwerkte talrijke praktische levenslessen voor iedereen in zijn beschrijvingen van de ‘Li’, een soort zedelijke wet. Hierin kwamen vrijwel alle belangrijke thema’s aan de orde, zowel van het kosmische gebeuren als van het dagelijks leven op aarde. De ‘Li’ biedt een stelsel van normen, die aan alle dingen ten grondslag liggen.

Deze ‘oerwet’ is -anders dan in sommige godsdiensten- níet bedoeld als een kant en klaar beeld met een begin van de kosmos, een gegeven goddelijk plan en een na te streven groot doel. De ‘Li’ biedt de mensen veeleer een heel stuk eigen keuze en vrijheid van handelen. De simpele boodschap luidt: ‘Wees mens’. De ‘Li’ vraagt ieder om alles te accepteren, zoals het op de mens afkomt en binnen dit kader te proberen een goed mens te zijn, zich voortdurend ‘onderweg’ wetend en ons leven eerder als vrije keuze te aanvaarden dan als opgelegde taak met een vooraf gesteld doel. Elke mens is hierin weliswaar nooit ‘af’, maar is wél vrij en wordt uitgedaagd om de juiste ’tao’ (weg) te vinden. Er is dus geen sprake van goddelijke openbaring, zoals in de westerse theologie.

De mens vindt zijn ‘weg’ door steeds te streven naar het verwezenlijken van de bekende deugden, zoals liefde, rechtvaardigheid, goede zeden, wijsheid en vertrouwen. Door dit consequent te beoefenen zal er op den duur een geheel nieuwe overtuiging ontwaken. De mens ontdekt zichzelf als vernieuwd. Er zal een soort ‘weten’ ontstaan, dat het goede herkent in de mens zélf én in de kosmos. De lezer zal hier grote overeenkomst ontdekken met de mystieke zaligmakende belofte in de westerse godsdienst. Wie dit diepe ‘weten’ in zichzelf heeft bereikt, aldus de ‘Li’, zal dit naar buiten afstralen als iets koninklijks, omdat het een alles integrerend weten is (alles in één!).

Confucius was de belangrijkste ‘wijsheidsleraar’ van het Chinese Humanisme, dat zich via meerdere leraren ontwikkelde vanaf de zesde eeuw v.Chr. Het betekende de overgang van een magisch-religieus naar een rationeel tijdperk, waarin de mens centraal komt te staan. Daarbij was een vijftal ‘grondrelaties’ bepalend voor de intermenselijke betrekkingen: baas-knecht, vader-zoon, oudere broer-jongere broer, echtgenoot-echtgenote en vriend(in)-vriend(in). Menselijkheid was het allerbelangrijkste. Wie zijn gedrag niet hierop afstemde heette per definitie onmenselijk: een derde optie was er niet. In het mens-zijn ging het om zaken als plichtvervulling, zich aanpassen, weten wat het juiste is, tolerantie, eerbied voor de ander en het gehoorzamen aan plichten (ook kinderen).

‘Kijk hoe de voorouders het deden en leer daarvan’: voorbeelden uit het verleden dienen om zichzelf te spiegelen en zo zichzelf te vinden. Ook riten en ceremoniën kunnen daarbij zinvol zijn. Zij helpen op te wekken wat diep in de mens leeft, namelijk: het ontsluieren van het alles omvattende Beginsel. Voor Confucius was opvoeding een belangrijk thema: niet als dwang van buiten af, maar als steun tot het zelfstandig worden. ‘Wie zichzelf niet kan helpen, kan ik ook niet helpen’. De boodschap van Confucius klinkt vaak heel eenvoudig: alledaags maar tegelijk hoog verheven. Zo is het ook werkelijk: hoogste levenskunst kan besloten zijn in gewone dagelijkse dingen.

 

Hindoeïsme

Het Hindoeïsme is bekend vanuit Centraal-Azië en biedt -in allerlei variaties- eveneens een ‘levensleer’ zónder gebruik te maken van een tot persoon gedegradeerde God. Doel van alle Hindoe-leringen is de uiteindelijke volmaking van de mens na vele wedergeboorten op aarde. De mens is een evoluerend geestelijk wezen. Hij kan intuïtief weten, dat hij níet in de eerste plaats de lichamelijke levensvorm is, omdat deze vergankelijk (sterfelijk) is. Zijn lichaam is -als tijdelijk voertuig- een instrument van het Zelf, het bewuste wezen dat hij is. Dank zij dit voertuig kan de mens in de aardse omgeving van de grove materie allerlei ervaringen opdoen en steeds subtielere levenslessen leren.

De volmaking is eigenlijk een terugkeer naar de Bron, van waaruit alles wat bestaat is voortgekomen. Er is namelijk één universeel Beginsel, dat ten grondslag ligt aan alles, dus ook aan alle levensvormen. Het vormt niet alleen de ‘Ene Grondslag’, maar het is ook -als geestelijke Kern- altijd in alles aanwezig. Het is zelfs de Essentie van elk atoom in de kosmos, van elk deeltje in de atoomkern, van elke quant. Moksha (de volmaking) is dus in wezen hereniging: eenwording met het Allerhoogste. De evolutie is als een spiraal: er heeft tenslotte hereniging plaats maar op een veel hoger niveau.

Alles wat bestaat is onderhevig aan een voortdurend scheppingsproces. Niets is ooit ‘af’. Elke handeling en elke gebeurtenis zorgt weer voor nieuwe handelingen en gebeurtenissen. Dit onophoudelijk zelf-scheppende is Karma. De totale kosmos is gevuld met ‘Jivatma’ (geest); dus ook elke vorm daarin: inclusief alle mineralen, planten, dieren en mensen. De schepping ontstond vanuit de ‘Opperste Brahman’, de oorzaakloze Oorzaak die geest-stof is (níet geest én stof!). Geest en stof zijn één. Dit betekent dat kracht (bijvoorbeeld de wil) en wezenlijke vorm evenzo onafscheidelijk zijn. Gedachten (gedachtekrachten) bestaan dus even werkelijk als al het tastbaar gevormde.

Karma (werking) is de grondwet van de natuur en geldt vooral voor de scheppende denk-kracht. Zoals de mens ‘in zijn hart’ denkt, zo realiseert hij zichzelf en zijn eigen wereld, dát wordt hij en zó zal zijn wereld zijn! Potentiëel was en is alles al -als kiem- innerlijk aanwezig. Door evolutie wordt steeds meer verwerkelijkt. Zo heeft ook Purusha (het innerlijke Zelf van de mens) altijd bestaan. Potentiëel was en is alles al in het Zelf aanwezig, universeel en volmaakt. Gedurende zijn ontwikkeling voegt de mens in feite niets toe, maar ontsluiert slechts zijn tot nu toe verborgen mogelijkheden.

Essentiëel is de vanzelfsprekende noodzaak om steeds weer een nieuw lichaam te vormen teneinde de individuele evolutie te kunnen voortzetten. Dit geldt voor elke geest-eenheid, dus ook voor de entiteit, die een mens in zich-Zelf is. De uiteindelijke vervolmaking heeft plaats door het verenigen van alles-wat-is. Dit herenigen heeft natuurlijk in de geest plaats, want alles bestaat immers in eerste instantie innerlijk. Verenigen = yoga. De eerste yoga-oefening grijpt dan ook in de geest aan via de beteugeling van het denken. Dit mag niet -zoals nog vaak gebeurt- met de mens op de loop gaan, maar deze moet zijn denken kalmeren om het als gereedschap te leren beheersen en gebruiken.

 

Boeddhisme

Het Boeddhisme is de leer van Siddhartha Gautama (563-483 v.Chr.), de voornaamste van alle boeddha’s (de ‘verlichten’). Boeddha is volgens de Indische traditie de naam voor mensen, die door het bereiken van volledige kennis het (evolutie)stadium van volmaaktheid bereikt hebben en ‘verlicht’ worden. Na vele jaren van afzondering, beproevingen en onderzoek keerde Gautama als verlichte uit zijn eenzaamheid terug en stelde een gids samen ten dienste van de medemens. Aan de hand van deze gids kan de mens in zichzelf antwoorden zoeken op vragen als: ‘Waarom leef ik?’ en ‘Wat betekent het leven voor mij?’ Gautama wordt sindsdien vereerd als de Grote Gids.

Leven op zichzelf of het leven van elk wezen -dus evenzo het leven van een mens- is neutraal en universeel. Het is een verschijnsel zonder enige tegenstelling: niet mooi of lelijk, niet fijn of naar, niet gunstig of ongunstig, niet aantrekkelijk of vervelend. De verschillende toestanden, waarin het leven zich aan ons voordoet zijn slechts variaties-in-vorm van het eeuwig zelfde. Alleen wijzélf maken de onderscheidingen! Zo hebben de mensen bijvoorbeeld een tijdsindeling nodig (verleden-heden-toekomst) om de gebeurtenissen in het leven een plaats te kunnen geven. De mens heeft tegenstellingen in het leven geroepen om over het leven te kunnen oordelen en zijn gedachten te ordenen. Doet hij iets goed of pakt hij het verkeerd aan, is iets zinvol en belangrijk of juist niet?

Met ons begrip ‘geboorte’ begint een andere levensvorm: leven krijgt nu ook een stoffelijke gestalte. Met het ‘sterven’ valt het stoffelijke gedeelte weer weg: de levensvorm verandert opnieuw. ‘Dood’ is geboorte in een volgende levensfase. Gautama vergeleek dit met ‘onze’ zonsopgang en -ondergang. Wie in gedachten mee gaat met de zon, die zelf niet wezenlijk verandert, beleeft eenvoudig geen opgang en ondergang. De mens moet ontdekken, dat hij (veel) meer is dan zijn uiterlijke verschijning. Hij is een eeuwige monade (eenheid) van geest-stof (níet geest én stof!). Geest en stof zijn één.

Naarmate wij ons de gedachte meer eigen kunnen maken, dat de mens zo’n eenheid is en niet alleen zijn stoffelijke verschijning, komen we dichter bij ons werkelijke Zelf. Dit is het altijd verder gaande leven, dat zich van binnen naar buiten uitdrukt. Zo lang een mens vasthoudt aan uitsluitend zijn lichamelijke bestaan, moet hij steeds weer de zogenaamde ‘andere kant’ beleven: die van de dood. Want geboren en gestorven wordt er voortdurend. Dát kunnen we niet ontlopen. Die ‘andere kant’ valt echter gevoelsmatig weg voor de mens, die een eenheid van denken (in de geest) en beleven (in de stof) heeft bereikt. Hij of zij ervaart de volheid van elke vorm van Zijn.

De entiteit die na een rustperiode opnieuw geboren wordt in de stof brengt alleen de essentie van vroegere ervaringen mee in het nieuwe aardse leven. Hierin vinden we onder meer een verklaring voor een zogenoemd wonderkind. Wedergeboorte betreft dus níet het ’terug komen’ van ‘dezelfde mens’ in een nieuw lichaam. Gautama beschreef het als de ‘geur’ van de daden die weer ‘zichtbaar’ wordt in de stof. Wie kan berusten in de eenheid van geest en stof, kan de reïncarnatie-idee het best aanvaarden.

 

GODSDIENSTEN

Jodendom

Het Jodendom hanteert de voorstelling van een God, die ‘er altijd was’ en de Schepper is van hemel en aarde. Het Hebreeuwse ‘jesj me ajin‘ staat voor ‘zijn uit het niets’. Bijgevolg is de natuur niet zelf almachtig, maar de konstante uitdrukking van de Goddelijke scheppingswil. Wellicht voelt de lezer niet meteen aansluiting met de wetenschappelijke Oerknal-hypothese: ‘zijn uit het niets‘ betekent ‘creatio ex nihilo’. Hoe kan uit niets toch iets gecreëerd worden? De Oerknal-hypothese geeft ons het antwoord: de explosie vond plaats vanuit een zogenoemd ‘zwart gat’. Dit was wél onzichtbaar, maar níet leeg. Kortom: tot vlak voor de Schepping (Oerknal) was er (alléén qua manifestatie!) niets.

Aanduidingen over Gods wezen zijn er niet. God verklaart dit zelf aan Mozes, wanneer deze vraagt Hem te mogen zien: ‘Dat is niet mogelijk want geen menselijk wezen kan mij aanschouwen en (op aarde) in leven  blijven’. Dat de mens wél Gods werken in de natuur kan begrijpen, maar níet zijn Wezen, licht God elders toe met: ‘Ge zult mijn rugzijde aanschouwen en niet mijn aangezicht‘. God is dus geest. Bedenk daarbij de Joodse opvatting, dat de mens een eenheid is van geest en lichaam (geest-stof!), zónder deling tussen ziel en lichaam, zoals in andere godsdiensten. M.a.w.:

God schiep de mens om zich via de mens te kunnen manifesteren. Het belangrijkste daarbij is, dat God er bovendien voor zorgde, dat de mens zich dit ook bewust kan zijn! De mens kan diep in zichzelf weten, dat hij of zij in wezen een Goddelijke entiteit is. Het Zelf van elk wezen is in diepste zin Goddelijk. Dat kennen we ook uit Genesis: ‘God schiep de mens naar Zijn evenbeeld’. Al kan de mens dus niet tot Gods wezen doordringen, er is wél een voortdurende relatie tot God. En dit stelt de mens in staat om steeds meer zijn Zelf te verwezenlijken en naar volmaking te streven. Overigens wijst ‘een voortdurende relatie tot God’ duidelijk op de (ook elders besproken) innerlijke dimensie binnen elke mens: de weg naar het diepste Zelf, de Goddelijke Monade.

Kenmerkend is de gedachte dat het joodse volk een door God uitverkoren volk is. Bij herhaling kiest God voor Zijn volk een rechtvaardige stamvader, die de leiding heeft bij het uitvoeren van Gods opdracht. Na Adam is dit Noach. Deze stelt een handleiding samen (de Noachidische geboden) met een eenvoudige leidraad voor het dagelijks leven van alle mensen. Door het opvolgen van deze gedragsregels kan iedereen de verlossing deelachtig worden. De belangrijkste richtlijnen zijn: geen afgoden aanbidden, geen ontucht plegen en geen bloed vergieten.

Abraham, de volgende aartsvader, wordt later het symbool voor het onvoorwaardelijke geloof in God. Met Abraham sloot God het eerste verbond en beloofde hem het ‘bezit van de aarde’ (symboliseert totale kennis) alsmede een talrijk nageslacht. Het van land tot land trekken van het volk kunnen we als symbool zien voor het vrij maken van de mens. Deze kan zich immers bevrijden uit zijn milieu en uiteindelijk de gehele wereld tot zijn of haar wereld maken. Hiermee is natuurlijk de innerlijke (Goddelijke) weg bedoeld. Na Abraham volgt het verbond met Isaäc en Jacob. Laatstgenoemde wordt beschouwd als de meest volmaakte stamvader. Hij bewees dat de mens zich telkens weer kan vernieuwen.

Het ‘uitverkoren zijn’ kwam met name tot uitdrukking toen Mozes -na de bevrijding uit de Egyptische slavernij en de doortocht door de Rode Zee- op de berg Sinaï de Tien Geboden ontving. Hiermee verhief God niet meer een individu maar nu Zijn volk als geheel tot leider om -terwille van de verlossing van andere volkeren- de wereld te vervolmaken. Dat het ‘uitverkoren zijn’ ook lijden inhoudt is bekend. Het is ook zeker geen privilege, maar een opdracht van God. Het wordt gezien als een overgangsstadium naar latere algehele verlossing (van de gehele mensheid). Tot het streng naleven van de wetten behoort vooral het streven naar sociale rechtvaardigheid. De opheffing van onrecht -in welke vorm ook- is een essentiëel element van de Openbaring aan de Sinaï.

 

Christendom

Het Christendom onderscheidt zich in zoverre van andere godsdiensten, dat God zich hier openbaart in de historische persoon: Jezus, die zich manifesteert als eenheid van geest en lichaam. Het Katholicisme benadrukt de Kerk (als lichaam van Christus) en het Protestantisme stelt het Woord voorop (als geest van Christus). Centraal staat echter de overtuiging van eenheid: geest-stof is één. Ondanks de eenheidsgedachte neigen de mensen ook hier steeds weer tot het denken in tegenstellingen. Zij leggen waar even mogelijk een accent: óf op het uiterlijke óf op de geest. Daardoor komt zelden tot uitdrukking, dat het Christendom in principe uitzicht biedt op vrijheid van denken. Deze blokkeert zolang men zich bindt aan de Kerk of aan de Schrift.

Jezus maakte zelf een einde aan de strikte gebondenheid (aan vele wetten en voorschriften), kenmerkend voor de sfeer in het Oude Testament (zie Jodendom). Hij wuift die regels niet weg, maar noemt ze verder secundair: ‘De Sabbath is er voor de mens en niet andersom!’ Primair is voor Jezus de universele Liefde. Dit is dus meer dan die intense genegenheid tussen ouders en kinderen, verliefde partners, intieme vrienden of andere relaties, welke wij snel geneigd zijn ‘liefdevol’ te noemen. Het Christendom bedoelt de totaal onbaatzuchtige, enig juiste verhouding tot God en de mensen: ‘Heb God lief en uw naaste als uzelf’. Gehoorzaamheid aan wet en bijbelboek komt daarna.

Het gaat dus om het streven naar die optimale gezindheid, waarmee de mens overtuigd is van de Goddelijke werkelijkheid in zichzelf, in zijn medemensen, in de natuur en in alles om hem heen tot en met de totale kosmos. Natuurlijk waardeert Jezus de trouw aan allerlei goedbedoelde voorschriften. Hij is echter geen slaaf maar een vrij mens, die begrippen als liefde en gerechtigheid voorop stelt. Ieder mens kan in vrijheid zijn geestelijke mogelijkheden naar verkiezing gebruiken. Dat de ene deze vrijheid ten goede aanwendt en de ander met kwade bedoelingen is een andere kwestie. Het Nieuwe Testament biedt talrijke lessen om te weten hoe ermee om te gaan.

De mens leeft altijd tussen twee polen: gebruikt hij zijn vrijheid negatief dan kan zijn gedrag tot dierlijk niveau dalen, is zijn vrijheid positief gericht dan kan hij tot edele hoogten stijgen. Jezus laat zien hoe een mens leven kan wanneer hij zich ervan bewust is, dat de Godheid zich door de mens heen openbaart. Jezus toont aan dat geen enkel mens zichzelf kan bevrijden. Daartoe heeft iemand een ander nodig, die hem of haar in onvoorwaardelijke liefde tegemoet treedt. Langs deze weg kan iemand een medemens vrij maken van mogelijke schuldgevoelens en bijvoorbeeld laten merken, dat egoïsme slechts negatief is. Het hoogste dat de mens kan volbrengen is zichzelf  -soms zijn leven- voor de ander te offeren. Dit laat zich niet beredeneren, alleen aanvoelen.

Alleen in het schenken van de bevrijdende liefde ligt dus de diepste betekenis van het menselijke leven. Ondergeschikt hieraan is de goede omgang met de krachten in de natuur (ten behoeve van zichzelf en de anderen) of het trouw navolgen van allerlei voorschriften. De mens moet nergens een afgod van maken: niet streven naar macht, noch naar genot; niet zijn denken bovenaan stellen, opgaan in een wetenschap of kunst. Dit alles is weliswaar legitiem, maar in deze voorbeelden sluit zo’n mens zich toch af voor de potentiële -vrije- keuze om ‘een kind van God’ te zijn. Uitsluitend door diep in zichzelf contact te zoeken met het Goddelijke (dat hij in wezen is) kan elk mens zich tot een kanaal maken voor de vloeiende helende kracht van de universele liefde.

Nogmaals: de door Jezus beloofde vrijheid kan de mens onmogelijk in zichzelf tot stand brengen. Deze vrijheid moet ons ten deel vallen. Wij kunnen daartoe alleen maar waakzaam zijn bij alle ontmoetingen die we in ons leven hebben: met de levende natuur of een innerlijke ervaring, met een bijzondere theorie of onthulling, met een boek, een kunstwerk, een mens… Elk contact kan een bevrijdende schok betekenen. Niet alleen voor onszelf maar vooral om hiermee de vrijheid van onze naasten te verruimen.  Via Jezus’ oorspronkelijke (niet vervormde) leer kon de mens zich die vrijheid bewust maken.  Het doen stromen van universele liefde helpt ons het mysterie van het leven te ontsluieren.

 

Islam

De Islam is wellicht het duidelijkste voorbeeld van een eenvoudige personificatie van de almacht: de intelligente besturende Schepper van alles wat was, is en zal zijn: God of Allah. Elke moslim gelooft in Allah en leert: ‘La ilaha illa Allah‘ oftewel ‘Er is geen voorwerp van verlangen en liefde buiten Allah’. Hiermee benadrukt de moslim wie en wat God eigenlijk is. Weliswaar zien veel dingen er mooi uit, maar dat is vaak schijn. De wáre Schoonheid is alleen in Hem te vinden. Want Hij is de ‘Bron’ van alle schoonheid én Zijn Schoonheid is zowel eeuwigdurend als onveranderlijk.

‘Islam’ betekent: zich geheel en al overgeven aan de wil van God. Naast wéten wie en wat God is streeft de goed willende moslim bovendien naar eenwording met Hem. Dit is het uiteindelijke doel van het leven en het is natuurlijk de kunst om daartoe op het juiste pad te blijven. De moslim moet er vooral voor waken, dat hij of zij niet op zijwegen geraakt en niet in de verleiding komt om iets anders te aanbidden dan Allah. Dit zou een vorm van afgoderij zijn en dat is taboe. De moslim weet zich gesteund door een gebed, dat hij alléén tot Allah kan richten en dat hem tegelijk ervan afhoudt een eventueel verkeerd pad in te slaan. Het beknopte ‘Allaho Akbar‘ betekent zoveel als: ‘Ik erken alleen de Grootheid en Heerlijkheid van de Almachtige’.

‘Terug naar het Begin’; dat moet het streven zijn. Het doel van het bestaan op aarde is zich zodanig in te spannen, dat uiteindelijk vereniging mogelijk is met de Oorsprong (God), vanwaar de mens kwam. Hoe dat gedrag het beste kan zijn volgt uit talrijke geboden en verboden van Profeten, die de Schepper (gedurende eeuwen) steeds weer opnieuw als Boodschappers naar de aarde zond. Alle richtlijnen zijn beschreven in de Sjariat, de ‘Goddelijke wet’. Om de ‘verlichte weg’ naar het ‘Vaderhuis’ te nemen is eerstens de goede instelling nodig: de wil om het pad te gaan. Vervolgens moet de moslim alle twijfel overwinnen en de Sjariat als innerlijke weg erkennen.

Dan komt er een moment, dat de pelgrim als het ware een ‘vuur’ ontdekt. Zijn aanvankelijke geloof is nu tot volle zekerheid uitgegroeid en hij ervaart de bewandelde weg als absolute werkelijkheid. Tenslotte openbaart zich het verlangen om één te worden met dat ‘vuur’, om zelf de kleur ervan aan te nemen. Uiteraard moet het ‘hart’ geopend zijn om het stralende ‘licht van Gods genade’ te kunnen ontvangen. Wanneer het zover is kan het Licht binnen stromen en de mens totaal ‘verlichten’. Voorop staat dat er geen sprake meer is van eigenbelang, dus: ‘Ik wens niets meer dan Uw Welbehagen’ en ‘Al mijn doen en laten zijn slechts gericht op het zoeken van Uw Aangezicht’.

Het is niet Gods wil, dat de mens zich verliest in geestelijke hoogten. Hij of zij moet met beide voeten op de grond blijven en zo veel mogelijk in de stoffelijke wereld functioneren. Wél moet de mens desnoods bereid zijn tot opoffering van zichzelf. Dit kan gebeuren wanneer een mens zijn totale leven aan God wil wijden: ‘Mijn gebeden en offeranden, mijn leven en sterven zijn alleen voor Allah, de Heer der werelden’. Overigens is het een op aarde bereikbare toestand, dat -bij standvastig geloof- er al voortekenen worden ontvangen van het Paradijs (het in gemeenschap leven met Allah). Het lijkt alsof de mens een Schat heeft verloren. Wie deze werkelijk zoekt vindt Hem terug.

 

Soefisme

Het Soefisme kunnen we het best omschrijven als de mystieke accentuering van de Islam. ‘Soef’ (het Arabische woord voor wol) is ontleend aan de wollen kleding, waarin de eerste soefisten zich hulden. Zij vormen een stroming in de Islam, welke zich vanaf de achtste eeuw vooral heeft ontwikkelt in de Iraakse hoofdstad Bagdad. Kenmerkend is de ascetische zelfdiscipline die de soefisten kunnen opbrengen. Zij voelen zich verbonden met de rechtskundigen en godgeleerden van twee groeperingen, te weten: een orde van traditionele idealisten en een school van logisch denkende realisten.

In de soefistische leringen komen verschillende aspecten tot uiting: – het benadrukken van de ene Godheid overeenkomstig het islamitisch denken (theologie) – het min of meer overtrekken van een oneindig vertrouwen in de Godheid (ethisch aspect) – het bij herhaling benoemen van God, met name diens eigenschappen of namen (lithurgie): het zogeheten ‘dhikr’. In groepen toegepast kan dit leiden tot gemeenschappelijke extase. Later beïnvloedt de Griekse beschaving ook de Islam. Vooral het neoplatonische gedachtengoed krijgt greep op de islamitische wereld. Daarmee wordt het soefisme idealistischer en het neemt veel van de Griekse waarden over.

We zien dan een splitsing ontstaan: één vertakking vereenzelvigt zich met de monistische benadering van de Godheid en een tweede richt zich veeleer op de orthodoxe leerstellingen. Hiermee gaat de tweede vertakking uiteindelijk geheel op in de al bestaande Soennieten. Vanaf de twaalfde eeuw kenmerkt het soefisme (vertakking één) zich vooral door het vormen van talrijke broederschaps-groepen. In het Arabisch heten deze broederschappen ’taricq’, dat ‘weg’ betekent. Duidelijk komt ook hier dus weer de nadruk te liggen op de innerlijke weg die de soefist kan gaan. Ook het hedendaagse soefisme beoogt de medemens op dit ‘pad’ te leiden naar zijn diepste Zelf.

 

HET WESTEN

Humanisme

Het Humanisme presenteert weliswaar géén eenvormige, alles omvattende levensvisie met richtlijnen voor het dagelijks leven, maar stelt zich geenszins buiten elke vorm van filosofie en geloof. Want elke mens voor wie het ‘alleen maar in leven blijven’ niet genoeg is, móet wel de vraag stellen naar de zin van het leven. De humanist voelt zich niet gebonden aan één bepaalde visie en leeft ook zónder een vooraf aangeduid doel, maar mist daarom nog lang niet een levensbeschouwing. Deze is alleen een strikt persoonlijk geestelijk goed, dat zich als het ware steeds weer laat veroveren en dan opnieuw gestalte krijgt. Juist door die beweging krijgt zo’n levensvisie individuele waarde.

Vaak zijn het de gewone dagelijkse ervaringen die ertoe dwingen om onszelf keer op keer af te vragen, wat iets voor ons te betekenen heeft of welke waarde het voor ons heeft. Door de manier waarop wij reageren -dus door de gekozen handelingen- brengen wij vervolgens tot uitdrukking hoe we in het leven staan. Daarbij stelt de ware humanist de eerbied voor de mens centraal in zijn wereldbeeld. Het is immers de mens, die zowel schepper is van allerlei normen en geestelijke waarden als ook deelnemer aan de natuurlijke en sociale verbanden, waarbinnen die waarden een rol spelen.

Sprekend over ‘de mens’ gaat het natuurlijk met name over de werkelijke mens, oftewel over het Zelf als diepste ervaring van wat iemand in wezen is. Zich níet meer een ‘ding’ voelen of ‘een speelbal van het lot’, maar zich bewust zijn van dit Zelf is voor velen de herkenning van het ware mens-zijn. Wij ervaren dit meest eigene als het enige waardevolle in ons. Elke poging om het nader te bepalen is gedoemd te mislukken: hoe zouden we iets dat nooit te objectiveren is ooit tot onderwerp van ons denken kunnen maken? Indien dit wél zou lukken, zouden we ons onmiddellijk gevangen voelen in ons brein. Bewust zijn van ons Zelf is echter bevrijding!

Het persoonlijke ervaren (mijn persoonlijkheid, waarmee ik mij in het leven presenteer) blijkt geworteld te zijn in het bovenpersoonlijke. De mens moet zich meer en meer proberen los te weken van het persoonlijkheidsgevoel en zich steeds bewuster vestigen in (dus leven vanuit) het bovenpersoonlijke Zelf. Dit kan een diep ingrijpende verandering betekenen. Aanvankelijk ervaart hij of zij dan een verbondenheid met een veel ruimer geheel, dat bovendien ook veel dieper reikt. Dit kan later overgaan in het gevoel, dat er eenwording mogelijk is met deze omvangrijke grootsheid. Uiteindelijk groeit het bewustzijn naar een ‘weten’, dat het bij die ruimte gaat om ‘alles wat is’ en dat het Zelf als iets heel vanzelfsprekends en natuurlijks daarin totaal kan opgaan.

De humanist durft dit gerust een religieuze ervaring te noemen. Sommigen beweren wel, dat humanisme ongeveer het zelfde is als atheïsme: God komt immers niet ter sprake. Dit beeld is echter wel heel kortzichtig, want ook binnen het humanistisch denken zijn de getuigenissen bekend van talrijke mystici in allerlei culturen, die door de eeuwen heen tot bloei kwamen. Alle uitingen beschrijven de zeldzame, kostbare ervaring van een innerlijke werkelijkheid. Zo’n innerlijke ervaring kan doorslaggevend zijn. Het kan de ‘weg’ wijzen naar het ‘Mens worden’, hetgeen de zin is van het mens-zijn. Het verder volgen van die weg werd hiervoor al aangegeven: er naar streven om steeds meer te gaan leven vanuit het diepste (bovenpersoonlijke) Zelf. Dat blijkt tenslotte uit iemands daden.

Alles wat menselijk is, is per definitie humanistisch. Een belangrijk facet daarvan is ook het volledig stil kunnen zijn. Onder de invalshoek ‘Persoonlijk’ is gedetailleerd beschreven hoe iemand zich in ‘stil-zijn’ kan oefenen en kan bereiken in zichzelf ‘naar binnen’ te gaan. Het is geenszins voor elke mens vanzelfsprekend. Tegelijk zou iedereen moeten weten, dat het een grootse ervaring kan opleveren, waarnaar velen -na éénmalige ondervinding- altijd blijven hunkeren. Het is jammer dat talrijke mensen de stilte eerder ontlopen. Waarschijnlijk weten zij geen raad, wanneer zij vertrouwde zaken moeten missen, zoals veel licht, contact met anderen, achtergrondmuziek, gewoonten e.d.

 

Theosofie

De Theosofie is een filosofische levensvisie die zo oud is als de mensen kunnen denken (al heette het niet altijd Theosofie). Het is een visie op het ontstaan en evolueren van de kosmos, van het leven en van de menselijke soort in het bijzonder. Centraal staat een vrijblijvend en kritisch onderzoek naar ‘alles-wat-is’. Theosofen beogen een wereldwijde broederschap te vormen, waarin geestverwanten met elkaar een positieve impuls geven. Wie zoekt naar de zin van het leven in het algemeen en met name het eigen leven inhoud en waarde wil geven krijgt een weg aangeboden. Hij of zij kan vervolgens zelf beoordelen of dit uitdagende pad ook zijn of haar levensweg kan zijn.

De leringen berusten op de oudste kennis, apelleren aan ons gevoel voor logica en aan ons intuïtief vermogen. Het theosofische gedachtengoed werd ingrijpend geordend -deels via inspiratief geleide optekeningen- door de Russin Helena Petrovna Blavatsky (1831-1891), die haar vorming ontving in Indië. In 1875 was zij medeoprichtster van de (internationale) ‘Theosophical Society’. De doelstellingen hiervan zijn: – streven naar een universele broederschap der mensheid zonder onderscheid van geslacht, geloof, ras, huidskleur of stand en gebaseerd op de geestelijke oorsprong van de mens; – bestuderen en vergelijken van godsdiensten, filosofische- en wetenschappelijke stelsels; – onderzoeken van schijnbaar onverklaarbare natuurwetten en latente vermogens in de mens.

De theosoof is zich ervan bewust, dat alle grote godsdiensten eigenlijk voortgekomen zijn uit de zogenoemde archaïsche wijsheid, door stichting Levend!leven aangeduid als ‘de oudste overleveringen’. Gevormd door de oude kennis verschenen door de eeuwen heen steeds weer verlichte Leraren op onze planeet. Van hen leerde de mensheid -passend in hun tijd- welke betekenis het leven voor elke mens had en op welke wijze de gemeenschap het beste met elkaar kon omgaan. Er zijn ook tijden geweest, bijvoorbeeld bij kritische situaties in de evolutie, dat -via de leiders van toen- hulp geboden werd zonder dat (op de achtergrond) grote Leraren zich daarbij kenbaar maakten.

Zolang de mensheid bestaat (circa 18 miljoen jaren) is de oude wijsheid bij herhaling aangeboden, steeds overeenkomstig de behoeften van de betreffende periode. De bekendste Leraren in onze tijd waren Gautama de Boeddha en Jezus van Nazareth. De theosofie biedt een eigentijdse impuls van dezelfde wijsheid. Hoewel theosofie letterlijk ‘wijsheid van God’ betekent, is het geenszins een godsdienst. Het totale systeem omvat meer wetenschap dan theologie. Theosofie is feitelijk de wetenschap der wetenschappen en laat zich het best omschrijven als religieuze wetenschap. De leer omvat alle facetten van de innerlijke en uiterlijke natuur, erkent geen ’toeval’ zoals wij dit in ons spraakgebruik kennen, maar uitsluitend wetmatigheid in alle dingen en in alle situaties.

Bij theologie gaat het meestal om het Godsbesef door (van buiten af) instromende inspiratie van God. De theosofie ziet dezelfde Godsbeleving eerder als individuele mogelijkheid, die wij (van binnen uit) intuïtief kunnen ervaren. Daarbij gaat een theosoof verder dan de mysticus door bovendien zijn ‘intuïtief weten’ te toetsen aan de steeds voortschrijdende wetenschappelijke kennis. Uitgangspunt is de tijdloze, onsterfelijke entiteit in elk levend wezen (goddelijke Monade), het ‘Bewustzijn’ van alles in de natuur, tot in elk atoom en elke quant. De evolutie is niets meer -maar ook niet minder!- dan een voordurend kosmisch, wetmatig verloop der ervaringen van alle geestelijke entiteiten.

Het hier aangeduide ‘Bewustzijn’ definieert de theosoof met een spiritueel axioma: ‘Er is één oorzaakloos, Oorzakelijk Beginsel, dat alles doordringt, permanent is en ten grondslag ligt aan al het bestaande. Het is universeel en onvergankelijk, eeuwig alom tegenwoordig, grenzenloos en onveranderlijk’. Op mijzelf betrokken wordt dit ‘Bewustzijn’ benaderd als: ‘Stralender dan de zon, reiner dan de sneeuw, ijler dan de ether is het Zelf, het Bewustzijn in mij. Ik ben dat Zelf; dat Zelf ben ik’. Om de (primaire) innerlijke betekenis van alles dat bestaat kernachtig aan te duiden is er ook een spritueel axioma: ‘Er is een absolute werkelijkheid, die vooraf gaat aan alle gemanifesteerde -geconditioneerde- beperkte natuur’. Alles heeft een inwonende waarheid.

Lange tijd leefde binnen de Westerse traditie de idee, dat leven en dood voor altijd mysteriën zouden blijven. De theosofie levert de bevrijdende boodschap, dat het daarentegen mogelijk is ware kennis van de werkelijkheid te verwerven. Eeuwen lang hielden vooral de kerken de mensen voor, dat het zinloos was naar die ware kennis te zoeken. Dit heeft zo veel argwaan opgebouwd, dat het nu de grootste barrière oplevert. Velen onder ons voelen die reserve in zichzelf en zijn uiterst voorzichtig om op zo’n positieve boodschap in te gaan. Direkt gevolg daarvan is onder meer het taboe verklaren van alles wat met normaal sterven verband houdt. Men heeft zelfs angst om erover te denken, laat staan om erover te praten. Velen hebben angst voor een ‘doodnormaal‘ gebeuren in de natuur.

Toch is niemand volkomen onwetend over het wonder van het leven (inclusief het gewoon geboren worden en sterven). Intuïtief kan iedereen diep in het hart voelen, dat dankzij de ‘leerschool van het leven’ (welke we eeuwen lang volgen) een weg kenbaar wordt, die elke mens naar zijn of haar ’thuis’ zal leiden. Alleen kan onbekendheid met het doel van ons leven en de middelen om ons doel te bereiken leiden tot verdwalen op die weg, tot verspilling van tijd en wellicht tot mislukking. Wij kunnen ons onnodig lijden besparen en ook het leven verlichten van de medemensen op ons pad door alle reserves opzij te schuiven en ons te openen voor de ware kennis, die beschikbaar is.

 

Gnosis

Gnosis betekent ‘kennis’ en bedoelt daarmee met name ‘de oudste kennis’, die in alle tijden steeds weer herleeft. Deze ‘ware kennis’ of ‘dieper inzicht’ verenigt aspecten van wetenschap, filosofie, religie en kunst. Het gaat om de ontwikkeling van de latente vermogens in de mens, om de levenskunst in evenwicht te zijn met natuur en kosmos, om in harmonie te zijn met de buitenwereld en de innerlijke werkelijkheid. Centraal staat het verwerven van inzicht in de aard van alle dingen, in het mysterie van het leven, van het oneindige heelal, de ons omringende natuur en -niet in de laatste plaats- van ons eigen wezen. Want alle echte kennis begint met het vinden van ons Zelf, met Zelfkennis.

Stichter van de Gnostische Beweging was Samaël Aun Weor, die het beoogde zelfonderzoek (waarvoor elke mens kan kiezen) bij voorkeur aanduidde met ‘Revolutionaire Psychologie’. Deze biedt een praktische methode om de sluimerende -latent aanwezige- vermogens in elke gezonde mens te ontwikkelen. De belangrijkste sleutel tot het ‘wakker schudden’ van zichzelf is het waarnemen van zichzelf en daarbij vooral het durven hebben van zelfkritiek. Wie vrede in zichzelf wil vestigen en gelukkiger wil leven moet alleen de moed hebben om zijn of haar psyche schoon te vegen.

De mens moet de onderbewuste oorzaken opsporen (verslavingen en drijfveren), die onwillekeurig steeds opnieuw weer zorgen voor gevoelens van sloomheid en wrevel, haat en jaloersheid, hebzucht en afgunst, angst, ontevredenheid, disharmonie en zulks meer. (Of bent u, lieve lezer, hiervan al geheel verlost?) Zo’n onaangename ervaring kan soms bezit nemen van ons gevoelsleven zonder dat we ons er tegen weten te verdedigen. Wat wij daarbij allereerst moeten ontdekken (en erkennen!) is natuurlijk de wetenschap, dat wijzelf een dergelijke ‘overval’ veroorzaken. Hoe sterk wij ook de neiging voelen (of ons zelfs inspannen!) om de directe aanleiding buiten onszelf te zoeken.

Door het beoefenen van de gnostische wetenschap kan de mens geleidelijk een proces in zich op gang brengen. Hij of zij krijgt inzicht in het functioneren van het eigen gedachte- en gevoelsleven. Er ontwikkelt zich een innnerlijke verwerkelijking, welke open staat voor het herkennen en toepassen van de intuïtie. Zodra onbewust gedrag heeft plaats gemaakt voor bewust afwegen en handelen is de deur geopend naar het zelf beheersen van levensprocessen en sturen van eigen levenservaring. Men is dan niet langer de passieve slaaf, die niets weet van de eigen innerlijke werkelijkheid. De gnosticus beschrijft dit als kans om een bewustzijnsrevolutie op gang te brengen en daarmee zijn of haar oorspronkelijke menselijke waardigheid in ere te herstellen.

Volgens de Revolutionaire Psychologie omvat de mens vijf centra: het denken, de emoties, de motoriek, het instinct en de seksualiteit. In feite leven wij ons leven via deze centra, waarin al onze vitale energie is opgeslagen. Het doel van onze menselijke ontwikkeling is alle centra op een evenwichtige wijze te laten functioneren. Dit is veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. ‘Het leven leven‘ is immers geen schoolvak. Toch zou dit geenszins misstaan op elke school voor algemeen vormend onderwijs. Het zou voor de mensen een geweldige steun in de rug betekenen op hun levenspad. Want gewone kennis van de psychische processen is onontbeerlijk om een werkelijk vrij mens te worden.

Zolang wij het nog moeten doen met het gewone alledaagse leven als ‘school’ kan de gnosis voor ons die belangrijke steun zijn en onze onwetendheid over onszelf helpen opheffen. Daartoe verdiepen we ons in de ‘esoterie’ (afgeleid van het Griekse Esoteriko, dat ‘innerlijk’ betekent), dus in de innerlijke wereld van de mens. Interessant daarbij is, dat niemand ervoor behoeft terug te schrikken alsnog te moeten gaan studeren. Hier geldt namelijk een bekende natuurwet: via de weg van zelfkennis opent zich langs spirituele weg de toegang tot alle universeel aanwezige kennis. De zelfbewuste mens zal niet via boeken en studeren kennis verwerven van natuur en kosmos, maar via het direct intuïtief weten. De oude wijsheid luidt: ‘Mens ken uzelf en u zult het universum leren kennen’.

Dit herinnert ons aan een ander bekend gezegde: ‘Verbeter de wereld en begin bij jezelf’. De Gnostische Beweging is weliswaar in de eerste plaats een psychologische leerschool, maar probeert via deze weg uiteindelijk een bijdrage te leveren aan de vrede in de wereld. Dit lukt natuurlijk alleen via meer vrede in de mens. Zolang er nog vele mensen op aarde zijn met oorlog-gevoelens in hun wezen kan er geen sprake zijn van blijvende vrede op deze planeet. Ieder die de idealistische visie onderschrijft kan het zijne of hare daaraan doen door in zichzelf de hier beschreven bewustzijnsrevolutie gestalte te geven. Oftewel: niet strijden tegen anderen maar tegen de eigen tekortkomingen.

De Gnosis noemt als levensdoel voor de mens zich zo te openen voor de innerlijke weg dat de Godsvonk in hem tot uitdrukking kan komen. Wie dit bereikt is ‘Meester’ geworden, waarmee wel de Godsvonk is bedoeld, níet de betreffende mens als persoon. Voor het vereren van de uiterlijke menselijke verschijning bestaat geen enkele reden. Elke mens is in wezen altijd een goddelijke Essentie, in het huidige aardse leven dus ook vanaf de geboorte. Iedereen kan deze ontwikkelen en -zodra die ontsluiering toereikend is- kan hij of zij gewaar worden hoe de universele Wijsheid zich in hem of haar openbaart.

 

Samenvatting

Conclusie

Vermoedelijk is het zinvol iets over de Oerknal te lezen (zie ‘Makrokosmos’ en ‘Mikrokosmos’) om ons te kunnen voorstellen hoe in vroeger tijden eenvoudige mensen iets daarvan zouden kunnen begrijpen. Hoe kon men hen uitleggen wat Oerknal betekent, wat kosmos en leven is. En zeker zo moeilijk was het praten over thema’s als zedelijk gedrag, gezond leven, de juiste opvoeding en een sociale samenleving. Het is niet vreemd, dat hiertoe een symbool opdook van de alwetende, sturende Vaderfiguur, die alles kon scheppen en overal om ons heen steeds Zijn ‘ogen en oren’ had. Met behulp van zo’n voorstelling lieten zich talrijke ingewikkelde vraagstukken in gewone verhalen verpakken. Eerst ging het om diverse Goden; later verscheen het allesomvattende Godsbegrip.

Sommige godsdiensten hanteren een eigen logica om het bestaan van God of Allah aan te tonen, bijvoorbeeld: Elke mens die nadenkt voelt dat er íets moet bestaan, dat ervoor zorgde hem of haar ‘in het leven te roepen’ en na een leven op aarde weer ‘uit die stroom’ terug te halen of het leven anderszins te beëindigen. Deze Macht moet wel intelligentie bezitten, want anders kan Hij geen intelligent wezen creëren. Verder schept deze intelligente Macht niets zonder doel, dus ook de mens heeft per definitie een doel, waarmee hij of zij zich onderscheidt van alle andere wezens. In diepste zin is de mens een Goddelijke vonk, waaruit het kennen van het Goddelijke voortkomt en die als van nature aanspoort om deze gerichtheid op de een of andere wijze tot uitdrukking te brengen.

Gelukkig is de gepersonificeerde God niet het enige symbool, dat ter verduidelijking van e.e.a. in het leven werd geroepen. Minstens zo interessant zijn de pogingen om een dergelijke steun aan mensen te bieden in een taal, die aangrijpt bij ieders eigen ervaringen. Eigenlijk zou elke mens ‘zijn systeem’ zelf moeten kunnen kiezen. Wat hem of haar het meest aanspreekt kan immers de beoogde steunende functie vervullen. Velen krijgen echter nog steeds een systeem van goed bedoelende ouders mee ‘op reis’. Een deel van hen is vaak een leven lang doende om de belading daarvan weer kwijt te raken. Wie daarin niet geheel slaagt, kan mogelijk nog enige troost vinden in de wetenschap, dat een ‘naast hoger’ en vervangend inzicht een vroegere inprenting kan doen vervagen.

Wie een aantal stelsels de revue laat passeren (zie ‘Religies – Systemen’) kan gevoelsmatig beoordelen door welk stelsel (of meer dan één) hij of zij zich het meest aangesproken voelt. Uiteraard is iedereen volkomen vrij om ook zónder zo’n hulpsysteem te trachten zijn of haar weg langs de innerlijke dimensie te vinden. Het boeiendste van alles is om nu terug te keren naar de inleiding: is het misschien mogelijk om ons ook boven zo’n reeks stelsels te verheffen naar het ‘naast hogere’ begripsniveau? Daartoe moeten we alleen de essenties van elk systeem goed tot ons laten doordringen, deze naast elkaar plaatsen en objectief beoordelen waar zij met elkaar overeen komen. Kortom:

1) Vrijwel alle stelsels stellen de mens centraal. 2) Vrijwel alle lijken te gaan over de relatie van de mens ten opzichte van zijn diepste Zelf en ten opzichte van zijn naasten. In deze volgorde, wel te verstaan, want we weten dat iemand eerst van zichzelf moet kunnen houden (lees: zich volledig aanvaarden zoals hij of zij is), alvorens men liefde kan schenken aan de ander. 3) Alle stelsels beloven verlichting en/of verlossing. 4) De inkerende beweging langs de innerlijke dimensie is nagenoeg bij allen dé weg om het fascinerende mysterie van het leven te benaderen. 5) Voor het dagelijks leven op deze planeet hebben bijna allen richtlijnen paraat, hetzij aanbevelingen hetzij wetten en geboden.

De regels zijn vastgelegd in een heilig boek of in heilige dokumenten, welke we bij nagenoeg alle systemen aantreffen. Zowel Jodendom als Christendom bijvoorbeeld baseerden zich op het Oude Testament. Daarnaast kennen de Joden de ‘Noachidische Geboden’ en de 2-delige ‘Talmoed’. In het Nieuwe Testament (‘Bijbel’ deel 2), vinden we de lessen van Jezus. Via de ‘Koran’ leert Mohammed over de Islam. In het vroege China hanteerde Confucius de ‘Li’; de Hindoes kennen de vier ‘Weda’s’ en de vertellingen van Krishna in de ‘Bhagavad Gita’ (deel van het grote heldendicht Mahabharata); voor de Boeddhisten is Gautama zélf de ‘grote Gids’; in de Theosofie is het de ‘Geheime Leer’.

In sommige godsdiensten (vooral de oudere) waren de mensen sterk aan de geschriften gebonden; bij andere zien we een veel vrijere relatie ten opzichte van de natuurlijke wereld om hen heen. Tegelijk nemen we nog sterke bindingen waar bij hedendaagse minderheids-afsplitsingen binnen vrijwel alle hoofdrichtingen. Over het algemeen kunnen we echter vaststellen, dat de Godheid zich nu niet meer zo hevig en veelvuldig via regels en profeten uitdrukt als vroeger gebruikelijk was. Wie zich als Moslim aan de ‘Vijf Zuilen’ houdt en als Christen aan de ‘Tien Geboden’ komt al een heel eind. In de huidige tijd is er een toenemende acceptatie van directe openbaring via de levende natuur.

 

Toch een dilemma?

Globaal genomen kunnen we op maar één punt een principiëel verschil in visie signaleren: het ontstaan van het heelal was meestal ‘Gods Schepping’, bijvoorbeeld bij Christendom en Islam. Het Hindoeïsme en Boeddhisme spreken echter van ‘eeuwig Zijn‘. Dit verdraagt elkaar niet, want een schepping van ‘eeuwig Zijn’ bestaat niet! Toch was het ook al in de Griekse oudheid (onze bakermat) ondenkbaar, dat ‘iets uit niets’ zou kunnen ontstaan. Bij Aristoteles is de ‘eeuwige materie‘ een vast gegeven en hij volgt daarmee alle Griekse filosofen vóór hem. Het is ook de grondslag voor de Griekse mythologie; het rijmt echter níet met het Joodse ‘jesj me ajin’ (bij ‘Jodendom’ te lezen: ‘zijn uit het niets’).

De Oerknal-hypothese en Albert Einstein kunnen ons uit dit dilemma bevrijden. In de eerste plaats impliceert de algemeen aanvaarde hypothese, dat de Oerknal geen absoluut begin was maar een explosie van iets, dat daarvóór al bestond. Dit sluit ‘altijd bestaan’ dus geenszins uit: ‘eeuwig Zijn’ is zeker acceptabel. Ten tweede mogen we na Einstein de overtuiging huldigen, dat materie en energie wezenlijk niet van elkaar verschillen. In plaats van het vroegere ‘eeuwige materie’ kunnen we intussen dus beter spreken van ‘eeuwige energie‘. Daarenboven realiseren wij ons, dat er nergens sprake is van een geboorte van God en dat een scheppende God in elk geval energetisch moet zijn. Daaruit blijkt, dat God een gepersonificeerde benaming is voor ‘eeuwige energie’.

Hierop aansluitend is misschien het meest interessant, dat het merendeel der systemen wijst op de eenheid geest-stof, die elk levend wezen is. Wie bij ‘Makrokosmos’ en ‘Mikrokosmos’ gelezen heeft over de eenheid energie-materie, die aan de gehele kosmos ten grondslag ligt, voelt de parallel. We komen tot de slotsom, dat het in wezen weinig uitmaakt welke filosofie of godsdienst wij aanhangen. We kunnen voor alle stelsels begrip hebben vanaf het moment, dat wij onszelf begrijpen als een geestelijke monade. Deze is via het diepste Zelf niet alleen verbónden met andere entiteiten, maar vormt daarmee bovendien een wezenlijke eenheid. Dus toch: ‘Heb uw naasten lief gelijk uzelf’ en ‘Behandel uw naasten zoals u zelf benaderd wilt worden’.

Een andere illustratie is de bekende uitspraak: ‘Wij zijn allen elkanders broeders en zusters’. Ook dit begrijpen wij pas wérkelijk vanuit het voorgaande perspectief. We herinneren ons o.a. de doelstelling van de Theosofie (overigens vergelijkbaar bij Soefisme en Gnosis): het streven naar een ‘universele broederschap’. Is dit puur idealisme? Zeker níet, want hier geldt immers: idealisme en realisme lijken alleen nu nog tegengestelden. Het vormen van een kern gelijk gestemden probeerden velen al eerder. Dat kan op meerdere plaatsen in de wereld gelijktijdig gebeuren. Gedachtekracht is werkelijkheid en de energie van gebundelde gedachtekracht is algemeen bekend. Zelfs een beperkte kern kan al een reële energie leveren. De TM-beweging (Transcendente Meditatie) beoogt een vergelijkbaar doel.

Lieve lezer, u ontdekt in de verschillende filosofieën en godsdiensten dezelfde fundamentele leringen. U kunt de geschiedenissen nalezen van alle vroegere volken en rassen. Overal blijkt de archaïsche wijsheid de Bron te zijn van de overtuigingen, welke onder de mensen leefden, inclusief hun kunstuitingen en eerbewijzen. De vroegere tegenstellingen tussen godsdiensten en wetenschappen zijn in de laatste eeuw sterk aan het vervagen. Wij kunnen nu het inzicht verwerven wat de enige ware Religie is: wij zijn allen geestelijke wezens en het hoogste dat we kunnen ontsluieren is onze wérkelijke identiteit: ons diepste Zelf. Met die sleutel ontsluiten we de totale kosmos en alle kennis.

Deze kennis werd in vrijwel alle culturen onderwezen: in het klassieke Egypte en de Griekse oudheid, bij de Germaanse volken in Europa en de Middeleeuwse Alchemisten, bij de wijzen in Tibet, via de tempels in Azië en geheime scholen in het oude Indië, bij de Maya’s, Azteken en Inca’s in het oude Amerika. De archaïsche wijsheid is de volkomen balans tussen de natuurwetten (van de innerlijke en uiterlijke werelden), welke altijd hebben bestaan. Het is de synthese van universele Kennis, die -door alle tijden heen- via hoogstaande Leraren, bijzondere Ingewijden en grote Meesters (Mahatma’s) onder de mensen is gebracht. Ook onze huidige tijd staat er volledig voor open.

 

Praktijk

De hieronder volgende alinea’s staan min of meer los van het hoofdstuk ‘Religies’; de lezer is geheel vrij om er aansluitend kennis van te nemen of voorlopig te negeren. Tegelijk biedt de volgende tekst een willekeurig voorbeeld van hoe we onze vergelijking van stelsels praktisch kunnen toepassen. Want de uiteindelijke vraag is natuurlijk: wat kan ik nu aanvangen met zo’n vergelijking van allerlei systemen? Ook al voel ik de kracht aan, welke verborgen ligt in het ontdekken van die zogenoemde ‘enige ware Religie’: dan weet ik nog niet meteen wat ik ermee kan bewerken.

Het zal duidelijk zijn, dat alles gericht is op het bewust worden van mijn Zelf als innerlijke oorzaak van al hetgeen ik denk, wil, zeg en doe. Nagenoeg alle systemen stemmen hierop af. In deze zin bieden de stelsels als het ware onderricht in a) het analyseren van mijn doen en laten en b) het vinden van mijn ‘weg’. De ‘enige ware Religie’ is dus -naast volledige aanvaarding van alles wat leeft- het willens en wetens verdiepen in mijzelf om via de innerlijke dimensie uit te komen bij totale harmonie, volkomen geluk en uiteindelijke verlichting. Een belangrijke methode hiertoe is meditatie (zie ook bij ‘Persoonlijk’). Met meditatie verkrijg ik het benodigde onderricht door eigen oefening.

Na grondige, dagelijkse beoefening van mijn meditatie kan ik onder meer (als eerste stap) de ‘andere kijkrichting’ gewaar worden (lees: het van binnen uit beschouwen). Velen blijken dit lastig te vinden, maar zij kunnen steun vinden in één of meer der systemen. In verschillende godsdiensten is het God of de Goddelijke leraar, die helpt bij het richting wijzen. Dit kan via passages in de Talmoed, Bijbel of Koran. Een voorbeeld is de (Bijbelse) Psalm 32,8 met o.a. de tekst: ‘Ik wil je onderwijzen en je de weg wijzen’. Er is dus duidelijk sprake van een weg: de eerder besproken innerlijke dimensie (zie ook bij ‘Basisvragen’). Meteen erna volgt: ‘Ik wil je met Mijn ogen leiden‘. Hoe kan men duidelijker zeggen, dat de ‘kijkrichting’ op die weg vanuit de bron moet zijn: vanuit het Zelf.

Resumerend: ‘onderwijs in kijkrichting’ (bij eigen regie zelf-onderwijs of ‘oefening’ genoemd) leidt tot het ‘zien van de weg’. Vermoedelijk is één van de eerste gewaarwordingen, die zich na een openbaring of de nodige meditatie kenbaar zal maken, die van dankbaarheid voor het ‘mogen genieten’ van het leven. Immers: Zolang iemand het leven uitsluitend vanuit zijn of haar stoffelijk bestaan beschouwt, lijkt het een min of meer vanzelfsprekende zaak, dat na elke nacht slapen het dagelijks leven gewoon weer verder gaat. De eenvoudige vraag ‘wát er eigenlijk verder gaat’ komt aanvankelijk bij de meesten niet eens op. Geen wonder dat velen het gevoel hebben ‘geleefd te worden’.

Pas kijkend vanuit de andere richting, dus met het bewustzijn dat ik mijzelf via een innnerlijke levensenergie (mijn bron) van dag tot dag realiseer, ontstaat onlosmakelijk de dankbare, stille verwondering voor dit níet vanzelfsprekende, níet automatische en níet buiten mijzelf om verlopende proces. Door het kijken met de ‘ogen’ van de (wel of niet gepersonificeerde) eeuwige energie ‘zie’ ik tenslotte de wereld om mij heen, de natuur, alle dingen en mijzelf in hun ware gedaante: via hun innerlijk. Ik begrijp dan, dat alles in werkelijkheid in eerste instantie energetisch bestaan is, ook indien er nog géén stoffelijke vorm of niet méér zo’n vorm aan verbonden is.

Aldus maar één voorbeeld (van hulp). We vinden er talrijke bij bestudering van de systemen.